Een de groten uit de jeugdliteratuur is overleden: Miep Diekmann. Ze schreef de historische roman Marijn bij de lorredraaiers en De dagen van Olim voor de wat oudere jeugd waarin ook wel taboeonderwerpen (seks, slavernij) voorkwamen, maar schreef ook veel boeken voor jongere kinderen. Met Marlieke van Wersch maakte ze twee delen van Hoe schilder hoe wilder.

Miep Diekman kreeg diverse prijzen voor haar werk, waaronder de Nienke van Hichtum-prijs voor Dan ben je nergens meer.

In een interessant interview met Fernand Auwera dat op DBNL valt na te lezen wordt duidelijk dat er in de loop van haar leven een andere kijk op jeugdliteratuur kwam:

Ik geef op die scholen veel lezingen, en merk dat zij ondertussen veel zijn gaan werken met boeken van jeugdauteurs. En die schrijvers komen nu ook meer aan bod omdat de scheidslijn tussen literatuur voor volwassenen en voor jeugd vager is geworden. Ze behoort nu niet meer bij de secundaire of trivialliteratuur. Dat wat dus de feiten betreft. De ideeën zijn niet veranderd. Ik zat toen blijkbaar niet verkeerd. Dat blijkt overigens ook wel uit het feit dat mijn werk van toen nog steeds herdrukt wordt. Dat kan alleen maar als de ideeën die ik erin ontwikkelde klopten. De tijd moet dat bewijzen. Ik lag toen wat voor op de tijd. Men moest steeds weer wennen aan de boeken die ik bracht. Elk boek veroorzaakte een nieuwe golf van protest. Steeds waren mensen verontrust en verontwaardigd. Na een jaar of drie, vier bleek dan wat ik gezegd had toch normaal te zijn. Het beste voorbeeld daarvan is De dagen van Olim. Het is ook mijn meest autobiografische boek. Het heeft acht à negen jaar geduurd voor het aansloeg, doorzette, maar daarna kreeg het de ene herdruk na de andere. Merkwaardig daarbij is ook dat het boek in het begin heel wat protest uitlokte tegen wat erin geschreven stond over erotiek en seks, terwijl het in feite een politiek boek is, en deze opwinding over de seks in het boek nu totaal verdwenen is.