Groots opgezette roman met lichtvoetige toon

Anthony Burgess kent u van A Clockwork Orange. Althans, de kans is groot dat u de verfilming van Stanley Kubrick hebt gezien. Maar eigenlijk wordt Machten der duisternis, uit 1980, algemeen als Burgess’ beste boek beschouwd. Waarom verschijnt er dan pas zevenendertig jaar na verschijning een Nederlandse vertaling?

Misschien is dat het Stoner-effect: uitgeverijen blazen de laatste tijd wel vaker het stof van vergeten klassiekers. Toch blijft het vreemd: terwijl pakweg een Zweed die misdaadverhalen schrijft zich wel heel diep in de Scandinavische naaldwouden moet verschuilen om niet te worden opgepikt door een Nederlandse uitgeverij die koortsachtig op zoek is naar de volgende ‘literaire thriller’, blijven echte meesterwerken jaren onder de radar.

De licht-decadente toon van dit boek wordt meteen gezet met de beginzin:

‘Het was de middag van mijn eenentachtigste verjaardag en ik lag in bed met mijn schandknaap toen Ali kwam zeggen dat de aartsbisschop er was om me te spreken.’

Ook al is de schandknaap waarvan sprake een man van vijfendertig jaar, toch moet in overweging worden genomen dat de doorsnee weldenkende burger de wenkbrauwen fronst bij het lezen van zo’n zin. Dat Burgess durfde te provoceren, is wel duidelijk, maar we zouden dit boek onrecht aandoen door het enkel als schandaalroman te lezen. Zijn hoofdpersonage laat overigens wel blijken dat dat niet de bedoeling is:

‘ik zie niet in waarom slechte kunstenaars, ik bedoel kunstenaars die duidelijk incompetent zijn, zoals Radclyffe Hall, waarom die schijnheilig als goede kunstenaars moeten worden voorgesteld, alleen maar omdat ze de grenzen van de vrijheid van meningsuiting iets zouden verleggen of, je weet wat ik bedoel, omdat ze zouden aantonen, dat er geen grenzen aan de keuze van een onderwerp mogen worden gesteld.’

De openingszin vormt namelijk de aanzet tot een lijvige roman die met zijn ruim 750 bladzijden een groot deel van de twintigste eeuw bestrijkt. Daarin volgen we schrijver in de knop Kenneth Toomey vanaf 1916 in Londen, waar hij dankzij zijn onregelmatige hartslag wordt ontslagen van dienstplicht in de loopgraven. Maar de jongeman worstelt met zijn homoseksualiteit en geloof: hij komt voor de verscheurende keuze te staan om trouw te blijven aan zijn aard, zoals God hem heeft geschapen, of een trouwe zoon van de Kerk te worden. Uiteindelijk kiest hij voor het eerste: ‘Ik heb de Kerk verlaten vanwege de onontkoombaarheid van het leven in zonde.’

Na een avontuurtje met een getrouwde man vlucht de debuterende auteur naar Frankrijk. Omdat hij steeds weer wegloopt van zijn problemen in plaats van er de confrontatie mee aan te gaan, blijft hij zijn hele leven zwerven: na Frankrijk volgen onder meer Italië, het Verre Oosten en de Verenigde Staten, tot Toomey zijn oude dag slijt in Tanger en Malta. Als randfiguur maakt hij de woelige geschiedenis van de twintigste eeuw langs de zijlijn mee: Burgess loodst zijn protagonist door de roaring twenties, de diepe crisis van de jaren dertig, de Tweede Wereldoorlog enzovoort.

Wat dit boek zo goed maakt, is de combinatie van het groots opgezette onderwerp en de breed uitgevoerde plot met de lichtvoetige toon en de onderkoelde tongue-in-cheekhumor van de flegmatische Burgess. Dankzij dat evenwicht is deze turf niet alleen verteerbaar, maar zelfs hoogst vermakelijk. Dat is ook noodzakelijk, want de gruwel die bij de bevrijding van de concentratiekampen aan het licht komt, is anders niet lang vol te houden (‘In een laboratorium zagen we plank na plank na plank vol stoffige glazen potten met daarin levers, milten, nieren, testikels, ogen’).

Het genie van deze roman komt echter in de eerste plaats tot uiting doordat Burgess met Kenneth Toomey misschien wel een van de meest genuanceerde, ambivalente en ongrijpbare personages uit de wereldliteratuur heeft geschapen. Vaak wordt Toomey een opportunist genoemd, een schrijver met matige succes bovendien, die steevast het hazenpad kiest. Soms is hij inderdaad een slinkse windhaan, maar wie hem een milder oordeel gunt, zou net zo goed kunnen zeggen dat hij de gruwelijke twintigste eeuw uiteindelijk heelhuids heeft doorstaan zonder al te veel menselijk leed te veroorzaken — dit in tegenstelling tot sommige idealisten die met de beste bedoelingen een bloedbad veroorzaakten.

Ook zijn onwil om uit de kast te komen is begrijpelijk in het licht van de destijds heersende opvatting over homoseksualiteit (‘of we het nu een ziekte noemen of een facet van kunstzinnig temperament, het blijft een zonde’). Het weerhoudt Toomey er niet van om, daarbij enigszins geholpen door Burgess’ barokke taalacrobatie, de herenliefde ongebreideld te beleven:

‘En toen, o wonder der wonderen, werd de droogte overwonnen door het breken van de dam, door het overstromen van de hele uitgedroogde aarde, en Roberts stem steeg als een bazuin ten hemel in de extase van zijn vloed.’

Bij momenten is Kenneth zelfs tot een bescheiden goede daad in staat: neem bijvoorbeeld de poging om de door hem bewonderde Joodse romancier Jakob Strehler weg te krijgen uit nazi-Oostenrijk. Dat Toomey daarna een nogal dubieus interview geeft aan de Duitse radio, zal hem trouwens nog lang achtervolgen, maar het is de prijs die hij moet betalen om heelhuids te kunnen ontkomen. Een held is hij dus niet, maar ook geen vileine slechterik, hooguit een opportunist. Verder is hij niet te beroerd om zijn meerdere te erkennen in de literaire grootheden die zijn pad kruisen (zoals Hemingway, Joyce, T.S. Eliot, Aldous Huxley).

Zijn zwalpende ethische houding staat in schril contrast met die van zijn tegenhanger Carlo Campanati, een aangetrouwd familielid en een ambitieuze, onverzettelijke clericus — zo onverzettelijk dat er weleens wat collateral damage valt te betreuren in zijn geestelijke carrière: niets of niemand zal hem immers tegenhouden om paus te worden. Campanati gelooft dat de mens in wezen goed is en het kwaad afkomstig van de duivel. Maar zijn ethische rechtlijnigheid roept vragen op, zeker als blijkt dat zijn beslissing om een kind door middel van exorcisme van de dood te redden, jaren later desastreuze gevolgen heeft. Campanati’s geloof in de goedheid van de mens wordt duidelijk niet gedeeld door Burgess’ spreekbuis Kenneth Toomey, zoals blijkt uit deze passage (die herinneringen oproept aan A Clockwork’s Orange):

‘Geweld heeft echter geen voorwendsel nodig: het is lekker zonder meer, zoals de smaak van een appel; het is ingebouwd in het menselijk complex.’

In deze tijden van nieuw religieus reveil is deze roman zeker ook weer lezenswaardig als waarschuwing tegen de machtshonger en repressieve rol van de Kerk. Het boek is verre van hoopgevend, maar gelukkig bieden de geneugten des levens af en toe wel wat soelaas, of ze nu de vorm van de vleselijke liefde aannemen of ons als spijs en drank worden voorgeschoteld:

‘De ober mompelde vol voorgewende afschuw iets over de kakelbonte zoetigheden die hij onder zijn hoede had en schepte haar bord vol met crème caramel, pudding-gebak en chocolademousse met chantilly en zette ten slotte boven op deze kleffe bende, als was het een overstromende cloaca, de suikerbilletjes van een méringue.’

Laat het u smaken.

Daan Pieters

Anthony Burgess – Machten der duisternis. Vertaald door Paul Syrier. Van Oorschot, Amsterdam, 760 blz. € 34,99.