Dorotheenstädtischer Friedhof, Berlijn; laatste rustplaats van Heinrich Mann, Hegel, John Heartfield en Berthold Brecht

Volgens mijn tien jaar oudere buurman, die geschiedenis gestudeerd had en van wie ik graag iets aannam, moest je Der Untertan van Heinrich Mann lezen als je wilde weten hoe het allemaal zo gekomen was ‘met die Duitsers en die oorlogen enzo’. Het was 1984. Ik was twintig en las het boek* met veel meer plezier dan ik had verwacht: humoristische, vileine satire die me deed denken aan sommige passages uit Max Havelaar. De hoofdpersoon, ‘onderdaan’ Diederich Hessling, is een kruiper van het soort dat graag de konten likt van degenen die in de maatschappelijke rangorde boven hem staan en er niet voor terugdeinst zijn ondergeschikten een trap te geven als het zo uitkomt. Al op zeer jonge leeftijd heeft deze Hessling een zorgwekkende belangstelling voor het fenomeen ‘macht’. Een interesse die duidelijk seksuele trekken heeft, wat hier en daar leidt tot hilarische taferelen:

Als sie aber schon hinglitt und die Augen schloß, richtete Diederich sich nochmals auf. Eisern stand er vor ihr, ordenbehangen, eisern und blitzend. „Bevor wir zur Sache selbst schreiten,” sagte er abgehackt, „gedenken wir Seiner Majestät unseres allergnädigsten Kaisers. Denn die Sache hat den höheren Zweck, daß wir Seiner Majestät Ehre machen und tüchtige Soldaten liefern.”

Voor intellectuelen die zo genadeloos de spot dreven met het verwoestende Duitse nationalisme uit de eerste helft van de vorige eeuw was in nazi-Duitsland uiteraard geen plaats. Net als zijn broer Thomas zag Heinrich Mann zich daarom gedwongen zijn schrijverschap in exil voort te zetten. Thomas keerde begin jaren vijftig uit de VS terug naar Europa. Ook Heinrich zou in 1950 zijn teruggekeerd, als hij dat jaar niet in Santa Monica (Californië) aan een hartaanval zou zijn overleden. Pas in 1961 werd hij – in een urn – gerepatrieerd en begraven op een kerkhof in Oost-Berlijn, dat zich juist dat jaar met een dikke betonnen muur afsloot van de rest van de westerse wereld.

Op de Dorotheenstädtischer Friedhof in het voormalige Oost-Berlijn verkeert Heinrich in het goede gezelschap van Bertolt Brecht, Georg Willhelm Friedrich Hegel, Herbert Marcuse en een onbekend aantal zwerfkatten. Direct naast de ingang van het kerkhof is het Brecht-Haus, waar lezingen worden gehouden en waar je (op onmogelijke tijdstippen en in groepsverband) de werkkamer van Brecht kunt bezichtigen. Mijn tijd in Berlijn is helaas beperkt. Ik had wel even willen kijken in de kamer van de schrijver van wie ik, om mij moverende redenen, zeer kortgeleden nog een paar regels vertaalde:

Je merkt het al: er is hier te lang geen oorlog geweest. Waar moet de moraal dan vandaan komen, als ik vragen mag? Vrede leidt maar tot rotzooi en zwijnerij. Oorlog! Dat schept ten minste een beetje orde.

Genadeloze spot. Alweer! Satire van een soort die naadloos aansluit op die van Heinrich Mann en nu we het er toch over hebben: op die van John ‘Hurrah die Butter ist alle’ Heartfield, die twee rijen verderop begraven ligt. Van 1961 tot 1990 kon je hun graven als westerling uitsluitend met een visum bezoeken. Ironisch dat de DDR op die manier goede sier maakte met intellectuele critici waar ze zelf niets van moest hebben. Je zou op grond van dit alles dan ook bijna beweren dat de Dorotheenstädtischer Friedhof een themakerkhof is. Een uithangbord voor het door de DDR geclaimde anti-fascisme. In dat licht kun je dan ook het zwaar door kogels beschadigde en nooit gerestaureerde familiegraf aan het begin van het kerkhof zien: een etalage voor de gevolgen van het fascisme, met bijzondere aandacht voor de helden die zich ertegen te weer stelden.

Maar dat is maar een deel van een verhaal dat al veel eerder begon en nog veel langer door zal gaan. In het nieuwe gedeelte van het kerkhof verzorgen een moeder en haar dochter met hark en gieter een tamelijk recent gedolven graf. Een paar passen van de tombe van Hegel verwent een anonieme weldoener de lokale zwerfkatten met voer- en waterbakken die hij of zij onder een struik naast het graf van August Schultze (1858 – 1932) heeft neergezet.

Als je wilt weten hoe dat zat met die Duitsers en de oorlog enzo, kun je inderdaad nog altijd Heinrich Manns prachtroman uit 1914 (verschenen in 1918) lezen. Maar wie wil het op deze eerste zonnige dag na weken van Dauerregen over oorlog hebben? De vier jongedames, die rokend, append en lachend op een bankje van de zon genieten, niet. De serieus-ogende Spaanse letterenstudente die foto’s maakt van het graf van Hegel en Fichte, misschien. Ben jij vandaag even blij dat je geen Spaans spreekt! Het Dorotheenstädtischer Friedhof is op een dag als deze vooral een goeie plek om Duits-romantisch te peinzen over de vergankelijkheid. En om even op adem te komen middenin een stad die z’n eigen cool heeft hervonden en elke gedachte aan oorlog of dictatuur steeds overtuigender van zich begint af te schudden.

Erik Nieuwenhuis

* In de vertaling van Dirk van der Linden die ik hier helaas niet heb. Als iemand kans ziet de vertaling van deze passage toe te voegen: verbindlichen Dank!

(foto’s © Erik Nieuwenhuis)