Afgelopen zaterdag ging Arjan Peters in debat met dichters over enkele vragen over poëzie. Daarbij kwamen vooral K. Michel en K. Schippers er niet zo goed van af. De taalgrappen van K. Schippers waren na al die jaren wel uitgewerkt legde Peters aan Ellen Deckwitz voor:

In de jaren zestig van de vorige eeuw moesten de mensen om deze teksten grinniken. Wat leuk, dat dit ook poëzie mocht zijn. Maar we zijn een halve eeuw verder. De grapjes zijn uitgewerkt. Toch is er niemand die dat tegen K. Schippers zegt. Het zal wel wat wezen, denken de mensen, die man heeft de P.C. Hooftprijs niet voor niks gekregen. Poëzielezers denken al gauw dat het aan hén ligt. Maar we worden belazerd.

Deckwitz verdedigde Schippers eerst door het te vergelijken met andere makkelijke poëzie:

De grapjes zijn uitgewerkt zeg je, maar het is hetzelfde soort humor dat ervoor zorgt dat de bundels van Lars van der Werff en Tim Hofman oplage na oplage halen. Sommige mensen beleven er wel genoegen aan, en dat is oké.

Daarna problematiseert zij gelukkig dit algemene antwoord. Deckwitz had een een gedicht van Tonnus Oosterhoff laten lezen aan haar studenten, die het – zonder te weten wie de dichter was – nogal flauw vonden.

Pas toen ik onthulde wie het had geschreven, wilden ze er nog een blik op werpen, en toen pas zeiden ze: o wacht, in dit gedicht is er compassie voor het dier, dat niet dier mag zijn. En meer van dat soort interpretaties.

De interpretatie van een gedicht is dus ook afhankelijk van de reputatie van de dichter.

Zie hier (€) alle artikelen.

Vandaag in de Volkskrant een reactie van Bertram Mourits, redacteur non-fictie en poëzie bij Atlas Contact (Michel zit bij Atlas Contact, Schippers zit bij Querido).

‘De grapjes zijn uitgewerkt.’ Maar dat is dus niet zo, en dat bewijst Peters zelf met zijn ergernis. Blijkbaar wringt het nog steeds wanneer een dichter compleet neutraal naar de werkelijkheid kijkt (…).

(foto: © Dolf Verlinden)