Mooi van de gruwelijke herkenbaarheid

De marketeers bij uitgeverijen spinnen garen bij hypes, en de mens in het algemeen is dol op mysteries en de ontrafeling daarvan. ‘Mysterieuze Italiaanse literaire sensatie Elena Ferrante blijkt een man: Domenico Starnone.’ Aldus ronkt het persbericht bij de roman Strikken van voornoemde Starnone. Het zou onomstotelijk vast zijn komen te staan – een testpanel van acht internationale tekstanalisten en taalwetenschappers heeft aan de Universiteit van Padua afgelopen zomer ampel onderzoek gedaan – dat de Napolitaanse romans van Ferrante door Starnone zijn geschreven.

Er is veel gespeculeerd over de ware identiteit van de schepper van de Ferrante-reeks. Men verwachtte in elk geval dat het geschreven moest zijn door een vrouw en kwam derhalve terecht bij vertaalster Anita Raja, Starnone’s wederhelft. Al jaren eerder wees men naar Starnone. En dat valt uit het oogpunt van thema en stijl wel te begrijpen. Maar hij heeft altijd stellig ontkend. Speel het literaire spel tot het uiterste mee! Men vraagt en de schrijver draait er een punt aan. En ergens lacht iemand in zijn of haar vuistje. Hoe resoneert een dergelijk mysterie op de roman Strikken? Is het werkelijk ‘het ontbrekende stukje in de Elena Ferrante-puzzel’?

Voor de tekst is het volstrekt irrelevant. Zo is ook het voorwoord van de vertaalster naar het Engels Jhumpa Lahiri niet echt noodzakelijk. Je kunt een boek ook vooraf te veel de lucht in steken. Je vraagt je af wat de meerwaarde is van een uitleg van meer dan elf pagina’s, waar ook nog eens het bedoeninkje van de vertaalster behoorlijk doorheen piept. Leuk voor de leesclubs wellicht. De roman zelf heeft alle heisa niet nodig. De protagonisten zijn al genoeg ‘verstrikt’ in hun eigen (huwelijkse) problematiek.

Verhaallijnen en stijl zijn natuurlijk belangrijk voor een tekst, maar ook hier blijkt maar weer eens wat een juiste vorm aan extra zeggingskracht kan genereren. De constructie in Strikken zit gegoten als een driedelig maatpak. In deel een spuwt Vanda haar gal tegen haar overspelige echtgenoot Aldo, in deel twee zijn Aldo en Vanda bejaard en blikt Aldo terug op de meer dan vijftig jaar dat ze hebben samengeleefd. De lange periode waarin hij van zichzelf voor de lieve vrede een schim heeft gemaakt. In deel drie komen hun twee kinderen, Sandro en zijn jongere zus Anna, aan zet.

De delen zijn strikt gescheiden, maar er liggen veel dwarsverbanden. Elk perspectief zorgt bij de lezer voor een verschuiving van de mening, van de sympathie zo men wil. Het driedelig kostuum omhuld één lichaam, met alle complexe tegenstellingen. Voor elke opinie valt wat te zeggen. Je zou deze roman kunnen vergelijken met een Rubiks kubus. De tekst draait en draait, laat vele kleuren door elkaar zien en aan het einde zijn alle vlakken keurig op orde. Maar de wanorde blijft doorsimmeren in het hoofd van de lezer. Het boek is, de liefde aangaande, behoorlijk ontluisterend. De liefde (en de seksualiteit) als een vergaarbak van leugens en bedrog. Maar paradoxaal genoeg is het ook een hoopvolle roman.

De zeven-jaar-jeuk in de relatie tussen de jonggetrouwden Vanda en Aldo komt bij Aldo na twaalf jaren samenleven flink opzetten. Dertiger Aldo krabt zichzelf met de amper twintig jaar oude Lidia. De seksuele revolutie geeft uiteindelijk in het zwaar katholieke Italië ook de doorslag. Hij voelt zich vrolijk, vrij, bevrijd in Rome, maar moet daar wel een prijs voor betalen. Vanda blijft vertwijfeld en vol met vragen achter in Napels, belast met de zorg voor de twee nog jonge kinderen. Haar leven stort ineen, haar idee over de huwelijkse liefde eveneens. Het is vooral het morele overspel dat haar kwelt.

Aldo gebruikt zijn verliefdheid als een wat laffe rechtvaardiging voor zijn daden. Iets in de trant van: in oorlog en liefde is alles toegestaan. Toeval brengt mensen samen, een dwingende reden rijt ze weer uiteen. Wat gebeurt er wanneer een tot het levenseinde gehoopte status quo abrupt ten einde komt? Een gezin valt uiteen en hoe gaan de verschillende familieleden daarmee om? Dit simpele en tegelijk natuurlijk complexe gegeven is het centrale thema in deze roman. Een roman als een woede-uitbarsting, een eruptie van emoties. Uiterst eerlijk geschreven in een vlotte stijl. Het vonkt, het zindert.

Vanda probeert begrip op te brengen, speelt in haar brieven in het eerste deel allereerst de intellectueel die analyseert, maar allengs krijgt de frustratie, de jaloezie, de woede de overhand en worden haar teksten sarcastisch, cynisch. Ze gebiedt, ze smeekt, ze dreigt. De tweede persoon enkelvoud, de aanspreekvorm verstrekt het idee dat je even mee mag gluren in heel intieme zaken. Allengs worden de brieven aanklachten waaruit een enorme hunkering naar de oude gang van zaken spreekt. Je voelt met haar mee, maar een zaadje van begrip voor Aldo wordt hier al gezaaid. De dader wordt door haarzelf tot een slachtoffer gemaakt. Ze weet ergens dat Aldo een fatsoenlijke man is en spreekt zijn geweten aan. Maar dat versterkt eigenlijk alleen zijn besluit.

Uit de brieven – heel sterk, net zoals in Jij bent mijn mes van David Grossman – zijn de verzwegen antwoorden van Aldo te destilleren. Hij heeft eigenlijk geen weerwoord, beperkt zich tot variaties op ‘het is gewoon gebeurd’. Hetgeen Vanda tot waanzin drijft. Ze breekt Aldo en vooral zichzelf volledig af, maakt ergens een terugkeer steeds moeilijker.

In deel twee komen de bijna tachtigers Vanda en Aldo terug van een korte vakantie aan zee. Hun appartement is een ravage. (Eigenlijk een fysieke uitbeelding van de status van hun huwelijk.) Aldo heeft nadat hij na een paar jaar met Lidia is teruggekeerd naar Napels en zijn gezin voortdurend op de tenen gelopen. Vanda blijkt behoorlijk sardonische trekjes te hebben. Aldo is ouder geworden, minder alert, is een paar keer door een mooiprater c.q. mooipraatster bij de neus genomen. (De bedrieger bedrogen.)

Eigenlijk is hij nooit werkelijk teruggekomen bij Vanda en de kinderen. De staat waarin ze geleefd hebben, heeft sinds zijn terugkomst altijd iets geforceerds gehad. In een kubus met een geheim laatje heeft hij al die jaren (naakt)foto’s van Lidia bewaard. Wanneer hij zijn werkkamer inspecteert blijken deze polaroids verdwenen. Terwijl Vanda licht slaapt, doorzoekt hij angstvallig het hele huis, ruimt op, vindt de brieven van Vanda van jaren terug en leest ze eigenlijk voor het eerst echt.

Middels stokoude manuscripten en vergeelde krantenartikelen blikt hij terug op zijn leven, op zijn leven samen met Vanda en op de veranderende maatschappij van de jaren zeventig. Het gezin dat langzaam niet meer de hoeksteen van de samenleving is. De huwelijkse staat die een connotatie van bekrompenheid heeft gekregen.

Het is bitter, maar Aldo herkent in vroege foto’s van Vanda haar jeugdigheid niet. Voor het eerst ziet hij haar ‘in bloei’. En ergens steekt daar wat van de hoop in, maar tegelijk ook de pijn van gemiste kansen. Hij heeft slechts haar duistere kant kunnen zien. Wat was er gebeurd wanneer Aldo trouw was gebleven of het bij wat slippertjes had gelaten? Slippertjes die, zo vermoedt Aldo, Vanda ook wel heeft gehad. Vanda, strikt logisch denkend, zag na het vertrek van Aldo geen kans op een middenweg, een compromis. Ook niet voor haarzelf.

Wat zet Starnone de kwelling van alle protagonisten sterk neer. Mooi van de gruwelijke herkenbaarheid. De kinderen, beginnende pubers, die zo graag een goed contact met hun vader willen. Een vader die in zijn hart wel wil, maar die door de eerlijke fase, de affaire met de levenslustige Lidia, de echte saamhorigheid niet kan opbrengen. Na terugkeer is elk van zijn acties lafhartig, bang als hij is voor represailles van Vanda.

Zij houdt hem feitelijk de rest van hun ‘samenleven’ aan het elastiek, neemt decennia langzaam maar zoetjesaan wraak. Met kleine (huishoudelijke) zaken bijvoorbeeld, maar vooral met haar onverzettelijke houding. Ze is niet trots op haar ‘overwinning’, maar lijdt jaar in jaar uit in stilte, ziet in elk meningsverschil een kans op een crisis. Hun verhouding is volledig scheefgegroeid. Ook Aldo lijdt in het verleden. Hij heeft immers zijn levenslust ingeleverd door Lidia te verlaten.

Van die crisis van jaren geleden hebben we allebei geleerd dat we om samen te leven veel minder tegen elkaar moet zeggen dan we voor elkaar verzwijgen.

Starnone is een verhalenverteller, maar in dit kader gebruikt hij de dialogen adequaat. Ze zijn kort, bitsig, veelzeggend. Na het zien van de ravage in hun appartement merkt Aldo op dat er veel geweld is tegenwoordig. Vanda zegt dat dat er altijd is geweest. Onnadenkend werpt hij tegen dat het nooit tot hun huis is doorgedrongen. Vanda’s antwoord vat de hele roman samen: ‘Vind je?’ Nu alles in het appartement letterlijk uit de kast is getrokken en op de grond gesmeten, gooit Vanda Aldo het faillissement van hun relatie steenhard voor de voeten. Ze is niet blij met hem, niet met de kinderen en niet met zichzelf. Oef.

In deel drie blikt dochter Anna terug op de crisisperiode. Zij is bewust kinderloos gebleven, haar broer Sandro heeft vier kinderen bij drie vrouwen en speelt de ideale geëmancipeerde moderne vader. Starnone laat de appel niet ver van de boom vallen. Dochter lijkt in de omgang met haar broer sterk op haar moeder. Sandro is in feite net zo laf als zijn vader. Broer en zus, die elkaar om financiële redenen een tijd niet hebben gesproken, komen na een paar snoeiharde analyses over en weer tot een vergelijk. De lezer vermoedt dan al een tijd wat dat vergelijk inhoudt.

Wie komen er het beste af in deze roman, de mannen of de vrouwen? We worden allen gelijkwaardig op de proef gesteld. Trial-and-error. Maar is er iets mooiers, iets meer menselijks?

Guus Bauer

Domenico Starnone – Strikken Vertaald door Manon Smits. Atlas Contact, Amsterdam. 176 blz. € 18,99.