Hoe overleef je het leven en de dood?

Op zijn vijftigste begon Jan Eijkelboom ineens gedichten te schrijven. Het verhaal gaat, dat er in het Poetry International-krantje dat hij voor Het Vrije Volk samenstelde — hij was toen kunst-, is, nu buitenlandredacteur — nog een paar gaten te dichten vielen. Zo zette Eijkelboom zich daadwerkelijk aan het dichten, en dat is eigenlijk niet meer opgehouden. In 1978 debuteerde hij met aangrijpende Zwarte sonnetten op de Nederlandse avond van Poetry, in hetzelfde jaar verscheen het bibliofiele bundeltje Dordracum Illustratum, en nu is er Wat blijft komt nooit terug, ‘eigen en andermans gedichten’.

De ruim zestig bladzijden tellende bundel valt in verschillende delen uiteen. Centraal thema is steeds de worggreep waarin het leven de dichter houdt en waaraan geen ontsnappen mogelijk is, of het zou die ene, definitieve ontsnapping moeten zijn:

Als Hein mij haalt zal ik gelaten zijn,
maar ‘k zoek hem niet, tenzij in groter pijn
dan wat de ziel het zingen deed vergaan.

In het openingsgedicht ‘Borborygmes’ vertelt Eijkelboom hoe hij ’s nachts soms mijlen aflegt in zijn grote huis, op de vlucht voor wat zich voordoet in nissen, achter ramen,

het meest nog in mijn hoofd
dat maar niet thuis wil raken.

Dit gegeven zal zich herhalen. In ‘De kleine komedie’ is de dichter verdwaald in het midden van zijn leven. Zijn naasten zijn bijna vreemden geworden, maar door zijn kegel heen ruikt hij

hoe moeder aarde toch
nog een nieuwe lente baarde.

Die kegel verwijst naar de gedichten die volgen op de sombere inleiding van de bundel: wie de echte dood wat rigoreus vindt, kan het zoeken in ‘de zoete levensdood’ die de alcohol verschaft onder namen als Oude Vlek en Oude Snik, maar ook deze ontsnappingspoging is tot mislukken gedoemd. In een caféspiegel neemt de dichter waar hoe een bloedrivier zijn oogbal binnenbarst. In het laatste vers van deze alcoholcyclus keert hij genezen terug uit het schimmenrijk.

In ‘Verandering van weer’ herinnert Jan Eijkelboom zich drie gelukservaringen uit zijn kindertijd. Eén ervan hangt samen met het loslaten van het worgende calvinisme:

Wat niet meer telde was de pijn
van jong te wezen, worstelend met God,
de worggreep van Calvijn nog om de strot.

Niet zonder vertedering kijkt Eijkelboom terug op ‘dat rare geloof dat hij als een jasje heeft uitgedaan. Bij wijze van intermezzo volgt dan een aantal gedichten over Dordtse plekjes. Even verschuift de aandacht van het menselijk verval naar het stedelijk verval. Mocht de lezer menen dat het nu afgelopen is met de somberheid: op de volgende bladzijden kraait tweemaal een haan om hem te wekken.

Het leven heeft de dichter een nieuwe poets gebakken; hij is verliefd:

In het verborgene bloeit
korte liefde op en sterft
aan onvermogen
tot duurzaamheid

Voordat Wat blijft komt nooit terug besluit met zes vertalingen naar Emlly Dickinson, leest men eerst de al genoemde ‘Zwarte sonnetten’. Hierin wordt Eijkelboom geplaagd door schuldgevoelens, bij voorbeeld naar aanleiding van de zelfmoord van een goede vriend:

Misschien omdat ik ’s nachts soms weet
dat je jezelf niet had vermoord
als ik je angst had aangehoord.

Opmerkelijk is de eenheid die de gedichten van Jan Eijkelboom vertonen. Dat komt misschien doordat ze, op een enkele uitzondering na, allemaal werden geschreven na 1976. Eijkelboom schrijft heldere, begrijpelijke taal (zoals hij ook in de krant doet) en trekt zich niets aan van modes in de poëzie: zijn sonnetten lijken meer terloops te zijn ontstaan dan geschreven vóór deze vorm in deze vorm.

Eijkelboom verbergt zijn emoties niet, maar wordt nooit sentimenteel. Wat hem bezighoudt zijn het leven en de dood, en hoe beide te overleven. Zelden is een mensenleven in zo kort bestek zo genadeloos blootgelegd als in Wat blijft komt nooit terug, en zelden heeft dat zulke fantastisch mooie, zulke aangrijpende poëzie opgeleverd.

Frank van Dijl

J. Eijkelboom – Wat blijft komt nooit terug. De Arbeiderspers, Amsterdam 1979.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 15 februari 1980.
In Dordrecht is gisteravond officieel het naar de dichter genoemde Jan Eijkelboomsteegje onthuld.