Posthume bekentenissen

Bij het lezen van Theo Monkhorsts De blijmoedige leugenaar bekroop mij het ongeruste gevoel een sleutelroman in handen te hebben. Sleutelromans zijn erg frustrerend als je niet weet waarop ze betrekking hebben. Vincent Haman van Willem Paap is het klassieke voorbeeld, maar je moet vrij veel weten van de Tachtigers om het te kunnen waarderen. Volgende maand wordt De autocraten van Rutger van Zeijst heruitgegeven, dat speelt op de redactie van Propria Cures in de jaren vijftig, en al nu wisselen de overlevende redacteuren lijstjes met pseudoniemen uit.

De blijmoedige leugenaar speelt in de Haagse gemeentepolitiek en gaat vooral over de voorgenomen bouw van een enorm cultuurpaleis, een project dat het budget van alle bestaande culturele instellingen zal opslorpen. Nu hebben we in de krant kunnen lezen dat enige jaren geleden in Den Haag tijdelijk sprake was van de bouw van het zogenaamde Spuiforum, dat twee bestaande theaters zou vervangen en ook ruimte moest bieden aan het conservatorium. Is het Spuiforum hetzelfde als de Culture Dome die in dit boek ter discussie staat? En corresponderen de personages dan met werkelijke leden van de gemeenteraad, aannemers, journalisten? Voor iedereen buiten Den Haag is de vraag niet te beantwoorden.

Het verhaal wordt verteld door Tiddo Helpman, wethouder en lijsttrekker van de liberale partij. Al meteen in de eerste zin van het boek legt hij uit te zijn vermoord. Zijn teksten produceert hij in het hiernamaals, gedeeltelijk omdat het daar erg saai blijkt te zijn, gedeeltelijk als apologie ten behoeve van zijn zoon Sax, die ze zal kunnen lezen als ook hij zal zijn overleden. Maar tegen het eind van het boek realiseert Tiddo zich dat de kans dat hij Sax ooit nog zal ontmoeten klein is: het hiernamaals is zwaar overbevolkt en er zijn geen adresboeken. Behalve de schrijver Louis Couperus komt hij nooit iemand uit Den Haag tegen, en niemand kan hem vertellen waarom hij is vermoord.

Dat het boek geacht wordt helemaal uit brieven te bestaan (de brieven uit het hiernamaals van Tiddo worden afgewisseld met brieven van zijn nog levende vriendin Kasja) is bepalend voor de stijl. Het is niet een brievenroman in de klassieke zin, waarin de personages brieven aan elkaar schrijven en reageren op de woorden van de ander: alle brieven zijn gericht aan de nog onmondige volgende generatie, en de briefschrijvers zijn zich van elkaars activiteit evenmin bewust. In feite zijn dit dus monologen zonder weerwerk en de personages zijn vooral bezig zichzelf te overtuigen. We maken als lezer weinig uit de eerste hand mee: het gaat steeds om een relaas door personen die de afloop al kennen en wier intenties minder op levendige beschrijving dan op psychologische analyse en zelfrechtvaardiging zijn gericht. Hun stemmen klinken authentiek: zulke mensen kom je vaak tegen. Maar de gedurige heroverweging van gedane zaken ging althans mij op den duur tegenstaan. Akkoord, Woody Allen kan ook flink tobben, maar die heeft gevoel voor humor.

Het motto van het boek is ‘Wenn es ernst wird, muss man lügen’, een uitspraak van Jean-Claude Juncker; aan die regel heeft Tiddo zich een leven lang gehouden. Het ambacht van politicus valt volgens hem voor een groot deel samen met de kunst van het liegen.

Zo leerde ik langzaam maar zeker de werkelijkheid te manipuleren. […] In de politiek leerde ik dat zelfs dat laatste restje waarheid niet meer bruikbaar was. Wilde je iets realiseren […] dan moest je de argumentatie daarbij aanpassen. De argumentatie werd het middel om mensen te overtuigen, dat wil zeggen het doel te bereiken. […] Het boeiende is dat je zelf begint te geloven in je argumenten.

Het vermoeden rijst dat de auteur zelf behoorlijk gedesillusioneerd is over politiek en politici. En hoewel het Tiddo nooit duidelijk is geworden wie het is die een gewelddadig eind aan zijn leven heeft gemaakt, weet ik het wel: het is Theo Monkhorst.

Lex Bijlsma

Theo Monkhorst – De blijmoedige leugenaar. In de Knipscheer, Haarlem. 262 blz. € 18,50.