Cesare Pavese werd in 1908 geboren in Santo Stefano Belbo, een dorpje in de Noord-Italiaanse regio Piëmont op anderhalf uur rijden van Turijn. De schrijver-dichter koos zijn geboortestreek als decor in veel van zijn romans en verhalen. Dat was niet omdat hij zo verknocht was aan Piëmont. Het was eerder omdat hij merkte dat hij op andere plekken in de wereld onmogelijk door kon dringen tot de aanwezige werkelijkheid. Een vriendschap voor het leven maakte het hem wel mogelijk om vat te krijgen op het leven in de Piëmontese heuvels.

Over op reis gaan noteerde hij op 3 juni 1946 in zijn dagboek (in het Nederlands vertaald onder de titel Leven als ambacht): ‘De bekoring van reizen ligt in het vluchtig waarnemen van ontelbare rijke decors en het weten dat elk ervan het onze zou kunnen zijn;’

‘Hij had eigenlijk een hekel aan reizen,’ hoor ik in het Centro Pavesiano Museo in Paveses geboortedorp uit de mond van mijn charmante gids Sara Perin. We staan bij een zwart-witfoto van Brancaleone, het dorpje in de punt van de Italiaanse laars waar de schrijver in 1935 naartoe werd verbannen wegens zijn antifascistische houding. Pavese bevond zich daar meer dan 1200 km van zijn geboortegrond en dat beviel hem in het geheel niet. ‘Nadat hij teruggekeerd was in Noord-Italië schreef hij het verhaal ‘Il carcere’ (in het Nederlands vertaald onder de titel ‘De gevangenis’) waarin de hoofdpersoon Stefano, een ingenieur uit het noorden, voor onbepaalde tijd wordt verbannen naar een armoedig dorp in het zuiden van Italië. Stefano ervaart het dorp als een gevangenis en hij voelt zich niet in staat om contact te maken met de lokale bevolking,’ vertelt Perin.


Sara Perin heeft speciaal voor mij de deuren geopend van het Centro Pavesiano Museo. Het centrum huisvest een museum waarin de nagedachtenis aan een van Italiës grootste schrijvers in ere wordt gehouden. Het is openbaar toegankelijk, maar je moet wel eerst een afspraak maken. Er staan vitrines waarin pijpen, een pen, de bril en tal van boeken en brieven van Pavese worden tentoongesteld. Aan de wanden hangen foto’s van Pavese, vrienden, kennissen en geliefdes van de auteur en van Piëmontese landschappen.

‘De vader van Pavese was kanselier aan de rechtbank in Turijn. Gedurende de wintermaanden woonde het gezin in de stad, maar ’s zomers vertrok het naar hier. Ook Cesare Paveses vader was in Santo Stefano geboren,’ legt Sara Perin uit. ‘Turijn werd de stad waar de schrijver het grootste deel van zijn leven woonde. Hij ging er literatuurgeschiedenis studeren aan de universiteit en vond er werk bij uitgeverij Einaudi. Het was ook in Turijn dat hij op 26 augustus 1950 een einde aan zijn leven maakte in een hotelkamer.’

Bij een vitrine met opengeslagen boeken wijst Sara Perin me op een handgeschreven opdracht van Pavese in een eerste druk van zijn laatste roman La luna e i falò (in het Nederlands vertaald onder de titel De maan en het vuur). De opdracht is gericht aan zijn jeugdvriend Pinolo Scaglione. Pavese schrijft: ‘Voor Pinolo – wellicht het laatste wat ik ooit over hem zal schrijven – met excuses voor de ‘verzinsels’’. Perin licht toe: ‘De schrijver biedt hier zijn excuses aan aan Pinolo Scaglione omdat die model heeft gestaan voor het personage Nuto in De maan en het vuur. Tot aan zijn dood was Pavese bevriend met Scaglione, de timmerman en muzikant die zijn hele leven in Santo Stefano bleef wonen. Pavese had zijn vriend nodig om het leven op het Piëmontese platteland beter te kunnen begrijpen. Als zoon van een jurist uit de grote stad bleef hij in deze omgeving toch altijd een buitenbeentje.’

Het personage Nuto is in De maan en het vuur ook timmerman en muzikant. De vertellende ik-persoon is een Piëmontese vondeling die vlak na de Tweede Wereldoorlog terugkeert naar zijn dorp nadat hij fortuin heeft gemaakt in Amerika. Hij gaat op zoek naar de mensen en de plekken van zijn jeugd. Zijn oude makker Nuto doet hem uit de doeken wat er in de jaren dat hij weg was, is gebeurd. Uiteindelijk vertrouwt hij hem een dorpsgeheim toe dat duidelijk maakt hoezeer de oorlog de wereld van zijn jeugd op z’n kop heeft gezet.

Pavese schetst in de roman de verhouding tussen de ik-persoon en zijn jeugdvriend als volgt:

‘Ik vind het prettig om met Nuto te praten, we zijn nu mannen en we kennen elkaar. Maar vroeger, in de tijd van La Mora, van het werk op de boerderij, was hij drie jaar ouder dan ik en kon al fluiten en gitaar spelen, ze zochten hem op en luisterden naar hem, hij redeneerde met de groten, met ons jongens, hij knipoogde naar de vrouwen. Ik liep toen al achter hem aan en kneep er dikwijls tussenuit om met hem mee te lopen langs de Belbo of naar de overkant om nesten uit te halen.’

Op 25 juni 1949, ruim een jaar voor zijn dood, maakt Pavese aantekeningen in zijn dagboek over de moeder van Pinolo Scaglione, die inzicht geven in zijn eigen verbondenheid met zijn geboortestreek:

‘Wat weet ze van de enorme massa gedachten en feiten van de wereld? Ze heeft nooit de richting en het ritme veranderd die voor jou de verre dagen van je kinderjaren hadden. En nu je haar terugziet, op haar zeventigste, bereid te sterven, en nu er zelfs niet aan valt te denken dat ze dit statische onbeweeglijke leven zou kunnen veranderen, wat heeft ze eigenlijk niet dat jij wel hebt? Wat betekent al die veelvoudige ervaring, hiertegenover? 70 jaar lang heeft zij geleefd zoals jij toen je kind was. Dat is iets om van te huiveren. Het wil zeggen, geen weet hebben van de geschiedenis.’

Sara Perin neemt me mee naar het geboortehuis van Pavese. Onderweg ernaartoe vertelt ze: ‘In dit huis verbleef hij elke zomer tot aan zijn tiende levensjaar. Toen moest het huis worden verkocht omdat Paveses vader overleden was en een tweede huis met personeel een te grote uitgavepost begon te worden.’ In de tuin voor het huis staat een borstbeeld van de auteur op een zuiltje. De eik erachter is niet gesnoeid zodat er een takje over het voorhoofd van de schrijver valt.


We treden de riante zomerwoning binnen. In de ruime kamers staan vitrines met daarin de vele vertalingen die er van de werken van Pavese zijn gepubliceerd. Ik vind ook Leven als ambacht en Jouw land; verzamelde romans. De meubels die in het huis zijn neergezet komen wel uit de jaren tien en twintig, maar hebben niet toebehoord aan de familie Pavese. In de kamer waar de schrijver het levenslicht zag, staat een riant tweepersoonsbed. Aan de muur hangt zijn jeugdportret met aan weerszijden de portretten van zijn vader en zijn moeder.


Als ik aan het einde van de rondleiding aan Sara Perin vraag of de romans van Pavese nog veel worden gelezen in Italië, legt ze uit dat zijn werk doorgaans wordt ervaren als moeilijk en dat het op middelbare scholen nogal eens wordt overgeslagen omdat docenten in de hogere klassen andere prioriteiten stellen. Cesare Pavese is in het katholieke Italië nog altijd een controversiële persoonlijkheid. De verklaring daarvoor ligt ongetwijfeld in zijn uitgesproken atheïsme, zijn moeizame relaties met vrouwen en het feit dat hij er in 1950 voor koos om eigenhandig zijn leven te beëindigen.

Dat dat ook lange tijd voor Santo Stefano Belbo heeft gegolden werd nog duidelijk in 2002 toen men besloot om de stoffelijk resten van de schrijver naar het kerkhof van zijn geboorteplaats te brengen. Onder meer de burgemeester van het dorp vond dit niet echt nodig. ‘Wat maakt het uit dat hij hier geboren is,’ schijnt deze geopperd te hebben, ‘dat is toch gewoon toeval?’ Inmiddels wordt hier door de plaatselijke overheid anders over gedacht getuige de vele bewegwijzeringen en markeringspunten waarmee er in het dorp nu aandacht wordt besteed aan zijn beroemdste ingeborene.


Het wordt tijd voor de lunch. Ik vraag aan Sara Perin waar ik me hiervoor het best kan vervoegen en zij begint direct te bellen om na te gaan welke restaurants er op dat moment open zijn. Ze verwijst me naar Bar Roma, dat niet alleen een bar is maar ook een restaurant. Onderweg naar het etablissement bezoek ik het kerkhof waar Cesare Pavese zijn laatste rustplaats heeft gekregen. Daar tref ik een aaneenschakeling van grafmonumenten aan voor de families van Santo Stefano Belbo. Ik vind er verschillende van families Pavese, maar in geen ervan ligt een Cesare. Dan loop ik terug naar de ingang en zie ik dat er voor de schrijver een apart graf is gemaakt. Het is een grote horizontale plaat en een verticale gedenksteen met daarop het portret van de auteur.

Een kwartiertje later arriveer ik in Bar Roma. De muren zijn er voorzien van allerlei portretten van de groten der aarde. Er hangt zelfs een ingelijste brief van Barack Obama, die in zijn functie van president van de Verenigde Staten de eigenaar van Bar Roma veel succes toewenst. Ik zie direct dat men hier ook de nagedachtenis aan Cesare Pavese in ere houdt. De wand tegenover de bar is gevuld met een aantal foto’s van de schrijver. En dan valt mijn oog op een grote kleurenfoto naast de schrijversportretten. Ik zie een oude man bij een werkbank die bezig is een houten kistje in elkaar te zetten. Achter hem ligt een hondje afwachtend naar hem op te kijken. Ik besef dat dit Paveses boezemvriend Pinolo Scaglione is. Ook hij is hier opgenomen in de eregalerij. Ik bestel een portie ravioli en een glas barbera en posteer me op een plek waar ik uitzicht heb op de wand met de foto’s van de schrijver en zijn kameraad. Het is aangenaam druk in het restaurant. Terwijl ik van mijn lunch zit te genieten, zie ik hoe de Piëmontese werkelijkheid om me heen even heel duidelijk weer de glans krijgt die hij heeft meegekregen in het werk van Pavese.

Ronald Ohlsen

Cesare Pavese – Jouw land; verzamelde romans (De Bezige Bij)

Cesare Pavese – Leven als ambacht (De Bezige Bij)

Willem van Toorn – Zolang deze heuvels van aarde zijn (Querido)

 

(foto’s © Ronald Ohlsen)