Haar wisselgeld was altijd plakkerig

Zoals gezegd miste Hanna Bervoets de erotiek tussen vader en dochter in Mary Shelleys Mathilda. Voor haar en andere geïnteresseerden is er goed nieuws. Het gaat in de novelle Afrikaans geheim van Roger Martin du Gard (1881-1958) weliswaar om broer en zus, maar toch, hier worden er geen doekjes om gewonden, deze liefdesrelatie wordt in geuren en kleuren beschreven. Merkwaardig overigens, zo lees je jaren niets over het thema, en dan belanden er opeens twee boeken over incestueuze relaties op je bureau. Laten we er niet voor terugschrikken, dit is immers Underground, en ligt een liefdesverhouding tussen familieleden, als je het niet moralistisch maar praktisch bekijkt, niet voor de hand? Natuur en cultuur dwingen ons om te kiezen voor wat niet voor de hand ligt, maar de mens is soms koppig, gemakzuchtig misschien, of zoekt hij gewoon het vertrouwde? Martin du Gard doet er in elk geval niet moralistisch over, hij laat zien ‘hoe vanzelf zulke dingen kunnen gebeuren’. Dat is de positie van de ware romanschrijver, moralisme zou hem vreemd moeten zijn, hij behoort boven alle partijen te staan, een positie die hij gemeen heeft met God. God lijkt me ook niet moralistisch, althans niet behept met het moralisme dat sommigen hem menen te moeten toedichten. In een briefwisseling met zijn vriend André Gide, zo schrijft vertaalster Anneke Alderlieste in haar nawoord, benadrukt Martin du Gard dat hij ‘in dit verhaal geen pleitbezorger, maar een verteller, een toeschouwer is, die de dingen laat zien zoals ze in de regel zijn ‘omdat ik geloofwaardigheid als een wezenlijk element van mijn esthetiek beschouw. Het morele, immorele of amorele standpunt ligt op een ander niveau.’’ Daarna haalt hij een heerlijke opmerking van Tsjechov aan: ‘Als ik paardendieven beschrijf, hoef ik er niet aan toe te voegen dat het slecht is om paarden te stelen. Daar heeft de politie een mening over.’ Iemand die een roman wil schrijven, en dat hoeft niet eens een schandaalroman te zijn, zou dat op zijn computer moeten plakken. Het zou zelfs op de cover gezet kunnen worden, mocht dat nodig zijn. De romanschrijver beschrijft enkel; het morele oordeel is niet aan hem.

Afrikaans geheim begint met Martin du Gard, die zich richt tot een redacteur van een tijdschrift, door wie hij veelvuldig is gevraagd om een bijdrage. Hij laat weten dat alles wat hij te zeggen heeft ‘automatisch’ in De Thibaults terechtkomt. Degenen die het geluk kennen die roman te hebben gelezen weten hoe waar dat is. In een stuk indertijd schreef ik dat het ‘over alles’ gaat; Martin du Gard heeft zijn ziel en zaligheid, zo blijkt weer, in dat werk gelegd. Maar hij zegt nog een ‘oud boekje met reisnotities’ te hebben liggen, waarin hij een ‘confidentie’ heeft opgetekend. Hij heeft het ‘gewoon opgeschreven’, ‘zonder literair oogmerk’. Het klinkt allemaal onschuldig, afgezien van het heimelijke van de confidentie – waar een geheim is, is dikwijls geen onschuld – maar vervolgens vraagt hij zich af of het gepast is om de lezers ‘een verhaal te presenteren waar sommige mensen wellicht aanstoot aan nemen’. Hij is het zijn lezers niet verplicht, maar Martin du Gard weet dat uitsluitend beschrijven, de afwezigheid van moralisme, met immoreel gedrag kan worden verward; voor de goede orde wast hij zijn handen in onschuld, maar hij gaat door, hij kan niet anders, de romanschrijver is ook nietsontziend. Dat er mensen zijn die aanstoot nemen, zal hij op de koop toe moeten nemen.

Dan begint het verhaal van een boekhandelaar in een niet nader gespecifeerde Noord-Afrikaanse stad die hij Leandro noemt en zijn zuster, wier naam hij zegt niet te hebben veranderd: Amalia. Door omstandigheden is Martin du Gard met hen in contact gekomen. Amalia is een vrouw met ‘gerimpelde schildpadoogleden, haar dikke, papperige gezicht, haar vettige huid en haar peervormige lijf, uitgezakt door de zwangerschappen en het zogen, maakten haar doelbewust tot een probaat middel tegen zinnelijke lust.’ Bij de maaltijden schrokt ze ‘grote porties macaroni’ op en van ’s ochtends tot ’s avonds kauwt ze op ‘kleverig Turks fruit’. Ze spreekt ‘bijna altijd’ met volle mond, ‘haar geldlade lag vol met dadels, gevuld met pistache, en vruchtenkoekjes.’ ‘En haar wisselgeld was altijd plakkerig’, voegt Martin du Gard eraan toe, een zin die eigenlijk alles vertelt en ook in een notendop duidelijk maakt wat een goede schrijver hij is. ‘Eerlijkheidshalve’ moet hij echter zeggen dat ‘haar snoeplust iets dwingends, hartstochtelijks had, waardoor het nauwelijks weerzin opwekte; die gulzigheid leek de revanche, de toevlucht voor alle passie van een vrouw, en dat had bijna iets pathetisch.’ Ook als het om snoeplust gaat, is de ware romancier geen moralist. De kinderen die om haar krioelen zijn ‘allemaal kort en dik, week als kikvorsen, met bolle wangen en dikke billen, schorre stemmen en verwarde, wollige haardossen, en allemaal hopeloos alledaags.’

Hopeloos alledaags, ja zo lijkt het, maar daarna volgen de ‘ongewone details’ uit haar jeugd, die als je geen moralist bent heel wat appetijttelijker zijn. Zelfs degenen die het allemaal maar ‘vies’ vinden, zullen moeten erkennen dat dit brandende liefde is, wellicht juist vanwege het verboden karakter ervan. Het verhaal wordt op een ‘paradijselijke avond’ op het dek van een schip naar Marseille door Leandro aan Martin du Gard verteld, alhoewel, de auteur deed een confidentie bij een heruitgave, ik zal het hier niet verklappen. Een niemendalletje, zo lijkt het, maar Afrikaans geheim kruipt onder de huid; een verhaal dat niet veroordeelt maar ook niet rechtvaardigt, dat een zeker begrip toont voor een daad ‘die de gangbare moraal afkeurt.’ Het zal de lezer nog lang bijblijven, misschien wel voor altijd. Niet slecht voor slechts € 7,50.

Johannes van der Sluis

Roger Martin du Gard – Afrikaans geheim. Vertaald uit het Frans door Anneke Alderliestee. Meulenhoff, Amsterdam. 64 blz. € 7,50.

(Afbeelding: Wikimedia commons)