Aldus sprak Jelke Bos

Op vier oktober jl. verscheen bij Zirimiri Press de Nederlandse vertaling van Tinzen oer it libben en oer de dea (2001), vertaald als Leven en dood volgens Jelke Bos, een in het Fries geschreven novelle van Trinus Riemersma, een van de belangrijkste figuren uit de Friese literatuur. Indertijd stond overigens niet Riemersma maar Jelke Bos vermeld als schrijver, wat de verkoop niet schijnt te hebben bevorderd. Leven en dood van Jelke Bos is de autobiografie van een hond, een hond met een levensopvatting die je met goed fatsoen nietzscheaans zou kunnen noemen. De tinzen (overpeinzingen) van Jelke lijken in eerste instantie alleen ironisch te verwijzen naar het genre van de overdenking, maar dat is maar schijn, we lezen de oprechte overpeinzingen van iemand die op een kruispunt in het leven terecht is gekomen – en tegelijkertijd het verhaal van man, door de hond ‘sukkel’ genoemd, die van zijn hond houdt. Die hond van ‘sukkel’ is dus filosofisch aangelegd; na een bijna-doodervaring – hij komt de kant van de vaart niet meer op – begint hij zich af te vragen of zijn baasje hem misschien niet beter had kunnen laten gaan:

Had sukkel me moeten laten verzuipen? Hoeveel tellen kreeg ik om te beseffen dat ik moest sterven, om me voor te bereiden op de dood en me ermee te verzoenen? Een tel, twee? Het gaat, tenminste bij mij, verrekte snel. Ik kieperde achterover en zonk weg, en dat dubbelop: ik zonk in het water en ik zonk in de dood. De drie fasen van het stervensproces werden samengebald tot een moment. Ik kreeg geen tijd om me voor te bereiden op mijn dood, het hoefde ook niet, ik kreeg het bericht en tegelijk met dat bericht was de aanvaarding er ook. Het is goed geweest, dag baas.

Jelke houdt er een onthechte levensvisie op na; de mens rent in zijn streven om al maar meer te willen en moeten het werkelijke leven voorbij. Mensen kunnen ook niet werkelijk in het hier en nu leven, aldus Jelke:

De mens neemt de werkelijkheid maar met een half of een kwart oog waar en vraagt dan: en wat is er nog meer? En dat ‘meer’, dat er niet is, daarmee verspilt hij zijn tijd, zijn hoop, zijn geloof. En zijn liefde verkwijnt, want hoop en geloof gelden het onwezenlijke, maar de liefde gaat uit naar dat wat is. Als het bestaande wordt veronachtzaamd, moet de liefde verkommeren. Zo doolt de mens rond, tot hij zijn hoofd neerlegt en sterft en weer aarde met de aarde wordt. Eindelijk op zijn bestemming. Wij honden moeten ervoor uitkijken dat we ons niet van de aarde laten afleiden, maar zorgen dat we aards blijven in al ons doen en laten. Een vogel verlaat de grond tijdelijk om hoog door de lucht te zeilen, maar hij zoekt steeds de aarde weer op om te eten en zijn nest te bouwen. Laat ons dat bedenken als de kraaien om onze kop fladderen. De aarde is de vastigheid waar niemand zonder kan.

Voor de hond is de mens een voorbeeld van hoe het vooral níet moet: ‘De mensen vergallen hun leven met het negatieve, het onzienlijke, het onwaarschijnlijke, het onmogelijke, het onbegrijpelijke en het onbestaanbare. Dat moeten wij honden niet overnemen. Eten, zwemmen, rennen, rollebollen, liggen, dat is ons deel in dit leven en laat ons daar tevreden mee zijn, dan ligt dat in elk geval buiten ons blikveld en in de praktijk betekent dat dat het er niet is. Wat niet is, is niet.’ De mens is teveel een dromer. Met vier beentjes op de grond dus.

Van Riemersma, die in 2011 overleed, werden maar drie romans vertaald naar het Nederlands. Het apocalyptische Nei de klap (Na de klap), Minskrotten, Rotminsken (De verwoesting van Leeuwarden) en Fabryk (Fabriek), zijn debuut. Daarnaast verscheen er een fragment uit De Reade bwarre in de bloemlezing 500 jaar Fries stamboek, vertaald door Jabik Veenbaas, die overigens ook een aantal mooie stukken over hem schreef in De lêzer is in duvel, maar dat terzijde. Hij was niet alleen romanschrijver, maar ook verhalenschrijver, dichter, columnist en literatuurwetenschapper. Als literatuurwetenschapper schreef hij een studie over het korte verhaal; It koarte ferhaal yn ‘e Fryske literatuer fan de tweintichste ieu en schreef hij het proefschrift Proza van het platteland, Een onderzoek naar normen en waarden in het grotere Friese proza van 1855-1945, waarin hij een diepgravende analyse geeft van het genre van de Friese boerenroman.

Tijdens een studie Fries eind jaren negentig – toen bestond dat nog – kreeg ik van wijlen Liesbeth Brouwer, die literatuurgeschiedenis doceerde, het advies om vooral alles van Riemersma te gaan lezen. Ik werd fan en uiteindelijk schreef ik een scriptie over het magnum opus van Riemersma, De Reade Bwarre. Riemersma was geïnspireerd door de nouveau roman, dus het is een experimentele roman. Het voert misschien wat ver, maar het moet maar even – je krijgt immers niet altijd de kans om het over Riemersma te hebben – De Reade Bwarre is een parodie op het genre van de boerenroman ingevlochten in meerdere stemmen, die de Friese literatuur, beweging en geschiedenis becommentariëren. En dan schreef hij het ook nog eens in een eigen spelling. Ook in Leven en dood volgens Jelke Bos speelt Riemersma met het perspectief en genrekenmerken. Het knappe van de novelle is dat het geen vrijblijvend spel is maar vooral een beschouwing over de dolende mens. Het zou mooi zijn als de vertaling van Leven en dood van Jelke Bos het begin inluidt van een Riemersma-revival. Misschien moet ik zelf maar eens beginnen met de vertaling van De Reade Bwarre, want om met Jelke te spreken: ‘Het is een menselijke eigenaardigheid om zich de kop te breken over niet gebeurde en niet bestaande dingen.’
 
Rieuwert Krol

Trinus Riemersma – Leven en dood volgens Jelke Bos. Vertaald door Wind en Jantsje Post. Zirimiri Press, Amsterdam. 80 blz. € 14,50.

(Afbeelding: Wikimedia commons)