Kroniek van een revolutie

De laatste tijd moet ik veel aan Renate Rubinstein denken (Waar blijft haar biografie?). Niet alleen als ik de columns lees die Elke Geurts elke week in Trouw over haar echtscheiding schrijft, en die nu zijn uitgemond in haar boek Ik nog wel van jou, waarmee ze, net als Rubinstein destijds, haar man wilde ‘terugschrijven’. Ook denk ik veel aan de gevierde Vrij Nederland-columniste nu ik Selma heb gelezen, het met de Libris Geschiedenisprijs bekroonde boek van Carolijn Visser. Had ‘Tamar’ nog geleefd, dan zou ze over die bekroning waarschijnlijk als eerste heel heel luid en triomfantelijk gejuicht hebben.

In Selma – Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao, reconstrueert Visser het uitzonderlijke leven van de Nederlandse Selma Vos (1921-1968), die kort na de oorlog in Cambridge een Chinese psycholoog leert kennen, met wie ze via Hongkong naar China verhuist, waar hij al snel carrière maakt binnen de door communisten beheerste Academie van Wetenschappen. De uitspraak van Renate Rubinstein die bij het lezen van dit boek vooral steeds bij me boven komt, is dat de Chinezen in China net zulke mensen zijn als wij. Rubinstein dacht dat al nadat ze in het kielzog van een Nederlandse minister mee naar China was gereisd, waarover ze haar Klein Chinees Woordenboek (1975) schreef, en ze is het daarna in alle toonaarden blijven herhalen. Die stellingname speelde een belangrijke rol in het zogeheten Chinadebat. In dat debat zongen naïeve sociale wetenschappers als Wim Wertheim, Loes Schenk en Jaap van Ginniken in Nederland de lof van het Maoisme, dat in China ‘een nieuwe mens’ zou hebben gecreëerd, waarop ze dan weer werden aangevallen door sceptici als Renate Rubinstein en de latere sinoloog Michel Korzec.

Carolijn Visser (1956) was toen nog geen twintig jaar, en kon in dat debat helaas geen voortrekkersrol meer spelen. Maar met Selma zou ze nu een sterke troef in handen hebben gehad. Net als Renate Rubinstein (1929-1990) was Visser vroegtijdig met haar studie aan de universiteit gestopt, omdat ze zich niet herkende de theoretische werkelijkheid die daar werd gedoceerd. Ze wilde er liever zelf op uit trekken, de praktijk in, en al heel jong beschreef ze in dag- en weekbladen wat ze overal met eigen ogen had gezien, tijdens haar reizen door de vele dictaturen die toen nog bestonden.

In 1982 verscheen op basis daarvan Grijs China, haar eerste boek en meteen ook haar eerste boek over China, gebaseerd op een reis die zij in haar eentje door het toen nog behoorlijk gesloten land had gemaakt. Tot dat moment hadden de meeste Nederlanders alleen in groepsreizen China bezocht, vergezeld van partijgetrouwe gidsen en tolken. Dat alleen al maakte Grijs China voor velen een eye-opener, en onder de eerste bewonderaars schaarde zich dan ook al meteen Renate Rubinstein, voor wie nu wel vaststond dat er in China helemaal geen nieuwe mens was ontstaan.

Het nu bekroonde Selma verscheen 34 jaar na Grijs China – je kunt Carolijn Visser geen wispelturigheid verwijten – maar de strekking is diffuser dan dat eerste boek. Het is ook een stuk beter gedocumenteerd. Doordat Selma nauwgezet en op basis van veel bronnen het leven van de Nederlandse in China volgt, komen we veel te weten over het leven van een geprivilegieerde buitenlandse vrouw in de jaren vijftig en zestig. Selma Vos woonde in die tijd met haar man en twee kinderen in een luxewijk in Bejing (‘Peking’), ver van de gewone Chinezen. Wie bij het gezin op bezoek ging, schrijft Visser, ‘stapte China uit en Nederland binnen’. Aan de muur hing een kalender met Hollandse molens. Daarnaast krijgen we een glimp te zien van het leven van een aantal andere Chinezen, met name wanneer Selma’s kinderen tijdens de Culturele Revolutie naar het platteland worden gestuurd. De tegenstellingen tussen hun oude leven daar en het nieuwe in Bejing, kunnen bijna niet groter zijn. Schaarste, armoede, honger: veel beter lijkt twintig jaar communisme het land voor de meeste Chinezen niet gemaakt te hebben.

Toch wordt daarmee het raadsel van ‘de nieuwe mens’ voor mij nog niet opgelost. Het grootste drama in het boek speelt zich af wanneer Selma na een bezoek aan haar Nederlandse familie in 1966 weer is teruggekeerd in Bejing. Maoïstische brigades trekken dan demonstratief door de straten, zwaaiend met het rode boekje van Mao. Als geboren buitenlandse is Selma dan al snel verdacht. Als haar kinderen daarna gedwongen worden de stad te verlaten, en ook haar man in ongenade valt, is ze – letterlijk – ten dode opgeschreven. De vraag die dat automatisch oproept, is: waarom? Als in China onder Mao dan geen nieuwe mens is ontstaan, een vreemde en raadselachtige mens is dat wel. Zo kost het mij grote moeite om me goed te verplaatsen in de man van Selma, Chang, die van nabij ziet wat voor monster het communisme heeft gebaard, maar daar, hoe sympathiek hij verder ook wordt afgeschilderd, kennelijk maar niet los van kan komen.

Carolijn Visser geeft zelf geen antwoord op deze vraag. Meer nog dan in haar eerdere boeken wil zij slechts de chroniqueur zijn, de registrator. Het hele woord ik komt – buiten de citaten – in Selma ook niet voor. De belangrijkste bron voor het boek zijn de vele brieven die haar hoofdpersoon in de loop van twintig jaar naar haar vader in Nederland schreef, soms direct, maar vaak ook via koeriers die de censuur wisten te omzeilen.
In het najaar van 1966 schrijft de (joodse) Selma bijvoorbeeld:

Dop uit zijn kamer gezet, slaapt bij Greta. Huis twee keer ondersteboven gehaald. Alle kunstboeken, alle familiefoto’s, de kerstboom, stropdassen van Chang en drie paar leren schoenen, weg! Ons bed ook weg, wij hebben de kinderbedden. Dop op vier kisten en Greta op noodbed. Dekens moeten afstaan voor de Rode Garde. Moeten vermoedelijk het huis uit. Naar één of twee kamertjes, daar gaat alle huisraad, kleding en linnengoed. Voel me net als na 10 mei 1940.

Die vele, uitvoerig geciteerde brieven hebben het voordeel dat Selma nu een uniek boek over China is geworden, omdat het de veelbewogen naoorlogse geschiedenis nu zonder veel commentaar door de ogen van een redelijk goed ingevoerde en onverschrokken buitenstaander laat zien. Maar het nadeel dreigt dat een analyse, een – al dan niet kloppende – verklaring voor de verschrikkelijke gebeurtenissen in China ontbreekt. Weliswaar wordt een andere waardevolle bron voor het boek gevormd door de twee kinderen van Selma, Dop en Greta. Als half-Europeanen werden zij in China soms met enig wantrouwen bejegend, maar zij spraken de taal in ieder geval goed en zij deden in China waar mogelijk ook trouw aan allerlei activiteiten mee. Na de dood van hun moeder/ouders zijn ze naar hun familie in Nederland verhuisd, waar ze geen consequenties meer hoefden te vrezen van hun loslippigheid, zodat ze samen met Carolijn Visser aan de reconstructie van hun moeders verhaal hebben gewerkt.

Maar ook zij zijn waarschijnlijk niet de beste analytici waar het de houding van hun Chinese vader en hun Nederlandse moeder betreft. Daarom moeten we blij zijn dat Carolijn Visser daarnaast ook nog kosten noch moeite lijkt te hebben gespaard om overal ter wereld nog andere getuigen te spreken of te lezen. Dat maakt dat het boek uiteindelijk toch niet eendimensionaal is geworden. Geregeld zie je ook door de ogen van anderen even wat voor iemand Selma geweest moet zijn, en in hoeverre zij haar treurige lot misschien nog had kunnen ontlopen. Die veelzijdigheid heeft er, samen met de uitstekende stijl, waarschijnlijk toe bijgedragen dat de historische autodidact Carolijn Visser in de eindronde van de prestigieuze Geschiedenisprijs moeiteloos diverse academische zwaargewichten wist te passeren. Met een boek over een nog altijd onbekend China, dat er van mij in alle opzichten zijn mag.

Reinjan Mulder

Carolijn Visser – Selma – Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao. Atlas Contact, Amsterdam. 288 blz. € 15.