In gevangenschap is geloven noodzakelijk

Strijdend voor de Italiaanse eenwording, wordt de schrijver Silvio Pellico in oktober 1820 gearresteerd wegens hoogverraad. Twaalf jaar later verschijnt zijn autobiografie Mijn gevangenissen. Het beklemmende boek over zijn gevangenschap dat toentertijd een internationaal succes was, is nu verschenen in een nieuwe Nederlandse vertaling.

Veel bekende auteurs hebben tijd doorgebracht in de gevangenis of een strafkamp en geschreven over hun ervaringen tijdens deze periodes van gevangenschap. Zo verscheen twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog het meesterwerk Is dit een mens van Primo Levi. Het is geen geromantiseerde vertelling, maar een rauwe autobiografie over zijn verblijf in Auschwitz. Het is eigenlijk merkwaardig dat dit boek geen verplichte kost is op Nederlandse scholen. Mijn gevangenissen van Silvio Pellico was wel jarenlang voorgeschreven lectuur voor Italiaanse leerlingen, schrijft Maarten Asscher in zijn informatieve nawoord bij de nieuwe vertaling van Pellico’s geboekstaafde herinneringen. Het boek was als het ware een ‘nationale biografie’. Het nawoord is een welkome epiloog, aangezien Pellico nauwelijks aandacht besteedt aan de politieke omstandigheden van de periode waarover hij schrijft.

De grootste waarde van Mijn gevangenissen is dan ook de bekeringsgeschiedenis van Pellico; de geestelijke worsteling om de ontberingen in de gevangenis te doorstaan. Voordat Pellico in 1820 wordt gearresteerd in Milaan, voelt hij zich verwant met Voltaire en zijn kritiek op het geloof. Nu hij van zijn vrijheid is beroofd, noemt hij Voltaires religiekritiek ‘kleingeestig’. Het geloof lijkt bijna onontbeerlijk om te overleven in hel van de gevangenis:

wanneer men, eenmaal daarbinnen, bedenkt dat God alom aanwezig is, dat de vreugden des levens vluchtig zijn en dat het ware goede in het geweten zetelt en niet in zaken die daarbuiten liggen, kan men ook in de ellendige omstandigheden van een gevangenis het leven als iets aangenaams ervaren.

Na twee jaar voorarrest wordt Pellico veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Hij wordt overgeplaatst naar de gevangenis Spielberg in wat tegenwoordig het Tsjechische Brno is. Daar verblijft hij in een onderaardse kerker onder ‘streng arrest’ en dit ‘houdt in dat je verplicht bent te werken, een ketting aan je voeten te dragen, op kale planken te slapen en het meest abominabele voedsel te eten.’

Het geloof van Pellico in God wordt telkens op de proef gesteld door de mensonterende omstandigheden in Spielberg. Het gebed wordt een gewoonte, zijn belangrijkste houvast, een noodzaak voor de kalmering van de geest. Maar het geloven gaat niet soepel; het is een strijd vanwege de constante innerlijke beweging van hoop naar wanhoop en van agitatie naar apathie. In het midden van zijn herinneringen is hij zijn hernieuwde geloof in God weer verloren: ‘God stelde me zwaar op de proef! Het was mijn plicht die proef moedig te doorstaan, maar ik kon het niet! Ik wilde het niet!’ De geestelijke worsteling is natuurlijk gekoppeld aan het lichamelijke lijden, want de fragiele Pellico wordt herhaaldelijk ziek en steeds is het de vraag of hij deze ziekte zal overwinnen.

De gruwelijkste lichamelijke rampspoed treft echter niet Pellico, maar zijn vriend en medegevangene Piero Maroncelli wiens been op een gegeven moment moet worden geamputeerd, hetgeen door Pellico – die zijn vriend bijstaat bij deze vermeende operatie – uitvoerig wordt beschreven in een aantal korte hoofdstukken. Deze korte hoofdstukken zorgen, ondanks de beklemming van het verhaal, voor veel vaart in de vertelling. Het rappe tempo van de vertelling wordt eveneens bepaald door de directe stijl van Mijn gevangenissen. Ondanks een aantal typisch 19e eeuwse geëxalteerde exclamaties, zijn de zinnen onopgesmukt en verspeend van het ornamentele taalgebruik waarin zo veel van de 19e eeuwse literatuur is geschreven. In de ‘toegevoegde hoofdstukken’ waarin Pellico vertelt over de ontstaansgeschiedenis en receptie van het boek, heeft hij het dan ook over de ‘extreme eenvoud van stijl en het totale gebrek aan versieringen werden me vergeven om willende van het waarheidsgehalte dat onweerlegbaar uit elke pagina sprak.’ Vooropgesteld dat Pellico niet is te betrappen op leugens, is het beschrijven van de waarheid niet zaligmakend; juist de directe weergave van Pellico’s herinneringen, van zijn innerlijke gevecht, zorgt ervoor dat het boek niet alleen historische, maar vooral ook literaire waarde heeft.

Aan het begin van zijn relaas schrijft Pellico dat hij God dankbaar is, ‘omdat ik na tien jaar gevangenisstraf mijn dierbare familie heb teruggezien en mezelf gelukkig mag prijzen, maar ook omdat lijden de mens ten goede komt en ik de hoop koester dat het niet voor niets is geweest.’ Pellico zou de Italiaanse eenwording in 1861 niet meer meemaken, want hij sterft in 1854. Maar zijn hoop komt uit. Het was allemaal niet voor niets geweest, want Mijn gevangenissen was een belangrijke bijdrage in de strijd om vrijheid en is bijna tweehonderd jaar nadat het is verschenen nog steeds van literaire waarde.

Koen Schouwenburg

Silvio Pellico – Mijn gevangenissen. Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Van Oorschot, Amsterdam. 239 blz. €19,99

Deze recensie verscheen eerder in het Friesch Dagblad van 8 juli 2017