Aanstekelijke peptalk zonder tierelantijnen

Moet een schrijver geëngageerd zijn? Tot de taak behoort in elk geval het vastleggen, het voor de voeten werpen van de tand des tijds, dat petieterige venster van pakweg maximaal honderd jaar dat een mens ten opzichte van de eeuwigheid ter beschikking staat. De Tsjech Jaroslav Rudiš (1972) benut daarvoor zijn talenten maximaal. Naast zijn romans schrijft hij al ruim vijftien jaar bevlogen artikelen, hoorspelen, scenario’s en theaterstukken, daarnaast is hij acteur en muzikant en verzorgt hij samen met de rocker en tekenaar Jaromír Švejdík een kritische strip. Zijn werk is veelvuldige vertaald en naast in eigen land, wordt hij vooral in Duitsland gevierd. Zo is hij de laureaat van de prestigieuze Preis der Literaturhäuser 2018 ‘voor uitzonderlijke tekst- en presentatiekwaliteiten’.

Rudiš is een typische exponent van de postpunkgeneratie. Zijn roman Het einde van de punk in Helsinki is in alle rauwheid een sfeervol boek, een waarachtige optekening van een tijd met veel sociale beroering. Jonge mensen die trachten te overleven in een repressieve maatschappij. Tegelijkertijd geeft Rudiš een goed beeld van de complexiteit van de (gevoels)levens in de toen nog socialistische maatschappij.

Is de situatie verbeterd na de ‘kapitalistische bevrijding’ van begin jaren negentig? Niet alleen in het voormalige Oostblok en in de rest van Europa, maar wereldwijd, wordt de spagaat tussen arm en rijk steeds groter, verdwijnt het inlevingsvermogen van de elite, van de wettenmakers ten aanzien van de ‘gewone man’. Schijnmededogen vanaf de achterbank van de limousine. De tweede roman van Rudiš die in het Nederlands vertaald is, Het volk boven, is een vormtechnische krachttoer. Een monoloog van een man, die zijn zoon van zeventien zonder omhaal de kneepjes van het leven bij wil brengen in het bos achter de Stalinistische huurkazernes in Praag Noord. De normen en waarden die de man wederom van zijn vader heeft geërfd. Wat stel je teweer tegen je angsten, tegen de gevaren?
De overlevingsstrategie van deze man, bijgenaamd Vandam – hij is een fan van de Vlaamse bodybuilder en actieheld Jean-Claude – is simpel. Je moet trainen, jezelf hard maken, altijd klaar staan voor de onvermijdelijke strijd. Rudiš gebruikt ervoor een uitgebeend proza met effectieve mantramomenten. ‘Ze maken je wijs dat het vrede is. Ze maken je wijs dat het op dit moment oorlog is aan de andere kant van de planeet. Ze maken je wijs dat je happy moet zijn.’ Dat je bij de volgende verkiezingen vooral op ze moet stemmen omdat ze het beste voor je willen, dat je rechten hebt, dat alleen wanneer je schulden maakt er een toekomst voor je is.

‘Opeens is er plek voor je op de wereld. Omdat je moet afbetalen.’ Oef, dat is cynisch. Maar het is waar, gezien de totale commercialisering, het door niet aflatend reclamegebeuk door-en-door kneden van de mens tot een homo consumericus. Het creëren van een schijnnoodzaak, de pathologische zucht naar ‘hebbedingetjes’. Werkelijk alles wordt omgevormd tot een artikel, tot een koopje in de aanbieding: boeken, kunst, relaties, seks. Dat alles om een innerlijk vacuüm te vullen ontstaan door een gebrek aan individualisme, aan werkelijke autonomie. Maar de sociale druk is groot, het is lastig om je buiten de groep op te houden.

Het volk boven is een aanstekelijke peptalk zonder tierelantijnen, maar wel met de typische gelaten humor, die juist bij de lezer de franje oproept, het grotere verhaal. De aanklacht is dusdanig fraai verpakt dat de lezer zelf de behoefte voelt om ‘tot actie’ over te gaan. De verteller heeft geen illusies meer, is het vertrouwen in de machthebbers, in het systeem verloren, misschien zelfs in de mensheid in het geheel. Al zijn daar nog enkele fragiele reddingslijnen. Hij handelt vanuit een ogenschijnlijk eenvoudige filosofie. Hij kan niet anders, dan de vergeefse strijd aangaan, want ‘vrede is slechts een pauze tussen oorlogen’. Een cliché, maar daarom niet minder waar. Hier is een man aan het woord die zijn persoonlijke onvrede recht tegen je kanis knalt, maar met een ironiserend lachje. Je krijgt heus wel een schouderklop toe.

Ooit was hij een held, deelde de eerste klappen uit bij de zogenaamde Fluwelen Revolutie van 1989 in de straten van Praag. Aan welke zijde hij stond, is allang niet meer van belang. Hij is een man geworden die uitsluitend nog reageert vanuit de onderbuik. Neem hem deze wending eens kwalijk gezien de opeenstapeling van teleurstellingen. Maar is de stoerheid misschien alleen een harnas dat zijn kern, zijn ware tederheid, zijn Boheemse ziel beschermt? Zo af en toe gaat de ijzeren handschoen uit, rijkt hij naar de toehoorders, opent hij zijn vizier en laat wat van de liefde en barmhartigheid zien. Hij is niet zo eendimensionaal als hij zichzelf presenteert.

Achteraf gezien krijgt het geheel nog een extra lading door de positie waarin de verteller zich bevindt. Zitten ze wel gezamenlijk rond het kampvuur in het bos, met de mystiek van honderden jaren geschiedenis om hen heen, of speelt dit alles zich in het hoofd af? Rudiš fileert en passant fijn de Tsjechische volksaard. ‘We doen overal maar half aan mee.’ Je moet wel een zekere argeloze gewiekstheid hebben om te kunnen overleven onder steeds weer andere broodheren. Het land in het midden dat eeuw na eeuw door allerlei vreemde mogendheden is overlopen.

Het volk boven is doodeerlijke literatuur, precies op de juiste wijze gecondenseerd om je recht in je hart te raken. Hulde voor schrijver en uitgever voor de moed. Een ‘gewonde’ man die goedbedoelde levenslessen wil geven, desnoods met een paar rake klappen. Het volk boven, Europa boven, er zijn altijd grotere belangen dan die van het individu. Maar dat neemt niet weg dat je als eenling een poging mag wagen, hoe vergeefs die ook moge zijn.

Guus Bauer

Jaroslav Rudiš – Het volk boven. Vertaald door Edgar de Bruin. Nobelman, Groningen. 140 blz. € 19,95.