Je hoort wel eens iemand zeggen: ‘Toon mij uw boekenkast en ik zal u zeggen wie u bent.’ Als ik hier thuis bij wijze van zelfanalyse voor mijn eigen Billy’s ga staan, slaat de vertwijfeling hard toe. Wie ben je, als De Duitse herdershond van Dick M. Engel ter linkerzijde geflankeerd wordt door De Zwerver van Knut Hamsun, B. Traven, ‘het worst case scenario survival handboek’, Bob van Laerhoven en Ivo Michiels en ter rechterzijde door Amsterdam inline skate, De twirre yn ‘e tiid, Naima el Bezaz, Jared Diamond en Flore des montagnes?

Het makkelijke en niet geheel uit de lucht gegrepen antwoord luidt: een Neerlandicus met foute vrienden. Maar dat verklaart niet alles. In elk geval niet die Duitse herdershond. Ik kan alles uitleggen. Bijvoorbeeld dat hij Floris heette en door de ruit sprong als-ie buiten een poes zag lopen. Maar duiden waarom ik geen afstand kan doen van de prisma pocket waarop bij wijze van flaptekst staat dat ‘Dick M. Engel zeer bekend (is) als kenner van en publicist over het ras, met name wat betreft de kynologische aspecten’, vereist tussenkomst van een gediplomeerd psycholoog. Eigenlijk geldt voor alle tien de boeken in dit willekeurige rijtje hetzelfde: als ik ze vanavond niet nodig had gehad als voorbeeld van het über-eclectische zootje dat mijn boekenkast is, zou ik er nooit meer in hebben gekeken. Dat ik bij het doorbladeren van de Franse flora een geplette saxifrage à feuilles rondes aantrof, beschouw ik als een machtig argument tegen de bibliotropie van mijn vrouw, die zulke boeken het liefst in een kruiwagen naar De Slegte of de kringloopwinkel zou brengen. Zo nu en dan leg ik op haar verzoek een stapeltje boeken klaar voor transport, want ik deel haar opvatting dat er ruimte moet blijven om zonder je adem in te houden van de bank naar de keuken te lopen. De boeken die ik ter wille van de lieve vrede opoffer vallen in twee categorieën uiteen:

– Boeken die ik heb aangeschaft als voorbereiding op het schrijven van een letterkundig werk met een zwaar maatschappelijk thema

– Boeken die ik heb ontvangen als dank voor bewezen diensten.

Voor de duidelijkheid: ik heb nog nooit een letterkundig werk geschreven waarin enig thema valt te ontwaren. Te vrezen valt dat daarom ook het kortgeleden aangeschafte Wilhelm Tell binnenkort een tweede leven krijgt op de planken van het juttersdok. Uiteraard ben ik het meest gehecht aan boeken die garant stonden voor een ‘onvergetelijke leeservaring’ (Jiskefet!). Dat geldt maar voor twee van de bovengenoemde tien titels. Het boek alfa las ik op de grond voor de gaskachel, die ik later grootmoedig aan de dichter Ten Haaf cadeau heb gedaan. Het boek van B. Traven een jaar of wat later in een voor terminaal depressieven ontworpen flat in de Groningse wijk Lewenborg. Een generaal uit de wildernis heet het en misschien is het net iets te romantisch te beweren dat dat boek mijn leven heeft gered. Maar ik kan geen andere reden bedenken waarom ik dit boek, waarvan ik me alleen het einde herinner, heb bewaard.

Los van zulke sentimentele overwegingen heb ik maar één reden om mijn vrienden verhuizing na verhuizing met al die loodzware dozen te laten sjouwen: in alle boeken die mij dierbaar zijn, staat tenminste één zin of passage die de moeite van het citeren waard is als er na al het gesleep en gehijs bier op tafel staat en de delicatessen van Mei Wah zijn gearriveerd. Een goeie reden vind ik zelf. Je vrienden hebben naast de geijkte bak bami ook recht op de tweede zin uit Guido van Heulendonks Paarden zijn ook varkens:

‘De ene ochtend fluit broeder merel, de andere holt er een lachend schoolmeisje door de straat, en soms staat er een paard voor je deur te zeiken.’

Afijn. U weet nu wie ik ben. Hoe het komt dat Het Prisma caravanboek naast Archibald Strohalm terecht is gekomen, leg ik bij gelegenheid nog wel eens uit.

Erik Nieuwenhuis