Afgelopen zaterdagavond zat ik aan de buis gekluisterd tijdens de bokspartij om de wereldtitel zwaargewicht tussen Wladimir Klitschko en David Haye. Elders in het land zaten dichter Daniël Dee en de Groninger stadsdichter Stefan Nieuwenhuis aanmoedigingen te schreeuwen naar hun respectieve televisietoestellen. Waarom houden wij van boksen? Of, om het breder te trekken: waarom zijn vechtsporten populair? Gezien het feit dat vechtsporten in alle beschavingen, zowel klassiek als modern, beoefend werden en worden, neem ik aan dat het te maken heeft met instinct, dat het een atavisme is. Eigenlijk is het antwoord dus nogal dommig: we willen gewoon weten wie de sterkste is; veel meer is het waarschijnlijk niet. Opvallend is trouwens dat de vechtsporten in de loop der eeuwen steeds strakker gereglementeerd werden, dus dat voortschrijdende beschaving ook hier doorwerkt. Ik durft wel de stelling aan dat de mate van beschaving af te lezen valt aan de regels van de populaire vechtsporten. Dat ik zelf een groot voorstander ben van zeer streng ingrijpen wanneer in de ring de regels worden overtreden, bewijst dat ik uiterst beschaafd ben – zo maak ik mezelf graag wijs.

Maar hoe kunnen dichters nou van vechtsport houden? Poëten zijn immers uiterst fijnbesnaarde lieden, terwijl boksliefhebbers primitieve proleten zijn – dat is althans de mening die vele literatuurliefhebbers zijn toegedaan. ‘Wat een onzin!’ roep ik dan uit. ‘Hoezo is het hoogstaander om je bezig te houden met bijvoorbeeld de liefde, die toch ook voortkomt uit een instinct: het je willen voortplanten.’ Elitair gewauwel vind ik het, om het ene gevoel wel beschaafd te noemen en het andere niet. Onbenullig vind ik het ook nog: het ene atavisme is niet ‘beter’ dan het andere, en een dichter moet ze volgens mij allemaal benoemen. Ik denk dat mijn poëtica niet toevallig dezelfde is als die van de ‘zestigers’, de dichters die vonden dat de taal van de straat poëtisch genoeg was. Volgens mijn opvatting is de ‘functie’ van de dichter, naast het bieden van troost door herkenning (en hoe kunnen mensen zich in je werk herkennen wanneer je onbegrijpelijke taalbouwsels in elkaar knutselt), het schetsen van een tijdsbeeld. Dat is de functie van literatuur: het geeft een goede indicatie van hoe er in een bepaalde periode werd gedacht – zowel door de hoofdstroom van de intelligentsia als door een kleine voorhoede. In de jaren zestig, een democratisch decennium, maakten dichters gebruik van een democratisch idioom: de taal van de straat. In de huidige tijd, die gekenmerkt wordt door een ver doorgeschoten individualisme, wordt er veel hermetisch, zeer individueel werk geschreven – zo individueel, dat de meeste hermetische poëzie eigenlijk alleen door de maker zelf te begrijpen valt.

En nou is het aardig om te zien, dat dichters als de zestigers of met een verwante poëzieopvatting; dat die dichters ook van boksen houden. Blijkbaar maakt de gereglementeerde taal van de vuisten deel uit van de gereglementeerde taal van de straat. Armando en Sleutelaar publiceerden een interview met de Duitse beroepsbokser Norbert Grupe onder de titel als je teveel denkt, word je gek in het avant-garde tijdschrift-in-boekvorm De nieuwe stijl. Armando schreef ook de poëziecycli Cyclus ‘boksers’ en Cyclus ‘fighters’ en publiceerde het prozaboekje De Boksers. Jaap Harten schreef het gedicht Oude boksers en de cyclus Een lokomotief achter prikkeldraad. J.A. Deelder dichtte niet alleen over pugilistiek maar schreef ook The Dutch Windmill over Bep van Klaveren. Abdelkader Benali publiceerde het korte verhaal Van de vader en de zoon en Harry Hoogstraten het ontroerende visuele gedicht Boxing Days. Jan Cremer kreeg (en krijgt nog steeds) mij aan het huilen van het lachen met zijn hilarische Artistieke herinneringen over Armando en de bokssport. En ook ik schreef een gedicht over boksen: romantiek met kloten.

De laatste jaren is het kickboksen aan een opmars begonnen in Nederland, en de weerslag van die toenemende populariteit is te vinden in de literatuur: Hans Moll debuteerde in 1987 met de roman De hoeken van de ring, romancier en kickbokser Alex Boogers publiceerde twee prachtige (semi-)autobiografische romans die zich afspelen in ‘het kickbokswereldje’ (Het waanzinnige van sneeuw en Het sterkste meisje van de wereld), en zowel A.L. Snijders als Harmen Lustig schreef een (zeer) kort verhaal waarin de sport een (bij)rol speelt – respectievelijk Teddybeer en De Oude Meester.

Karel ten Haaf

Wegens gebrek aan tijd en inspiratie: bovenstaande column is een licht bewerkt – en aangevuld – fragment uit mijn essay De taal der vuisten, het slothoofdstuk van het door mij samen met Daniël Dee geschreven vechtsportboek K-1, van de schoonheid en de kracht (Uitgeverij Passage, Groningen 2010).