Er was een tijd waarin ik iedereen die ik kende Het dikke schrift van Agota Kristof cadeau gaf. Het verhaal gaat over twee jongens, een tweeling, die bij hun grootmoeder gedropt worden door hun moeder en zich oefenen in het harden tegen het leven.

Grootmoeder slaat ons dikwijls, met haar benige handen, met een bezem of met een natte dweil. Zij trekt aan onze oren, pakt ons aan onze haren vast.

Andere mensen geven ons ook klappen en schoppen, zonder dat wij weten waarom.

Die klappen en schoppen doen pijn en wij moeten ervan huilen.

Het vallen, de schaafwonden, de sneden, het werk, de kou en de hitte zijn ook oorzaken van pijn.

Wij besluiten ons lichaam te harden om de pijn zonder huilen te kunnen verdragen.

Wij beginnen elkaar in het gezicht te slaan en daarna te stompen.

Een fragmentje uit het hoofdstuk ‘Hardingsoefeningen voor het lichaam’. De tweeling gaat verder in het zich harden. De stijl van Kristof is onopgesmukt, opsommerig, kaal en rauw en het verhaal wordt steeds harder. Het dikke schrift is het eerste deel van een trilogie, maar dat debuut is buitengewoon grandioos geschreven en huiveringwekkend van inhoud en je merkt aan alle kanten dat hier een vrouw schrijft die de oorlog heeft gemaakt en weet heeft van totalitaire onderdrukking. In 1956 ontvluchtte ze met haar man en dochter Hongarije. Ze kwamen in Zwitserland terecht, in het gedeelte waar men Frans sprak en ze schreef eerst toneelstukken in die nieuwe taal en in 1986 haar eerste roman. In totaal zou ze er zeven schrijven. Het dikke schrift is op dit moment niet meer te verkrijgen, maar wie zoekt en vindt is verzekerd van een boek dat niet meer uit zijn geheugen verdwijnt.

7ac78e9c-8955-4670-af61-579aef13d495