Het geheim van de directeur

‘Rode flesjes openen deuren die anders gesloten blijven,’ schreef ik in mijn agenda na afloop van een catsit-missie in een flat aan de boulevard du Montparnasse.

Een terechte observatie, al was het geen deur maar een raam en moesten er verder nog aan een paar voorwaarden voldaan worden zoals het delen van een balkon met een advocatenkantoor en een dwangmatig fotograferen van een Spaflesje op buitenissige plaatsen en tijden.

‘Van het kantoor zul je weinig last hebben,’ had de conciërge me de eerste dag gebriefd, ‘en wat de directeur betreft, trek het je niet aan als hij je geen gedag zegt. Hij zegt niemand gedag.’

‘Dat moet een leuke man zijn,’ had ik gezegd. ‘Waar herken ik hem aan?’

‘Wat zou je denken?’

Ik produceerde een rijtje clichés in de geest van ‘zwaarlijvig’ en ‘driedelig’. ‘Kijk,’ zei ze opgewekt, ’dat is nou precies de reden waarom ik in God geloof.’

‘Wat heeft God met clichés te maken?’

‘Alles.’

‘Hoezo?’

‘Omdat hij ze geschapen heeft natuurlijk. Scheelt sloten tijd!’

Diezelfde avond maakte ik kennis met de directeur. De heer RV (zoals hij hier heet) bleek inderdaad aan de mollige kant (in de Normandische zin van het woord) en van kruin tot hiel verpakt in plechtig krijtstreepgrijs. Hij stond bij de brievenbussen toen ik het trapportaal instapte.

Ik twijfelde. Moest ik naar de conciërge luisteren of mijn instinct volgen? Ik koos voor het laatste, mijn instinct had me nooit bedrogen en die godsdienstwaanzinnige conciërge vertrouwde ik maar half. Dus zei ik: ‘Goedenavond.’

Hij keek me verbaasd aan, alsof hij het idee dat iemand hem groette het belachelijkste van alle ideeën vond. Een bijna onhoorbaar ‘goedenavond’ kroop over zijn lippen.

Toch had de conciërge niet overdreven, dat merkte ik toen ik hem de daaropvolgende dagen opnieuw tegenkwam.

De heer RV groette zelden, en als hij besloot om ‘bonjour’ of ‘bonsoir’ te zeggen, dan voelde dat alsof hij me een enorme gunst verleende. ‘Nu groet ik je,’ leek hij te willen zeggen, ‘maar dat betekent niet dat ik je morgen ook zal groeten.’

Op vrijdagavond maakte ik foto’s van mijn flesje. Ik koos het muurtje dat mijn balkon scheidde van het advocatenkantoorbalkon, je kijkt daar uit op twee verkeersstromen die schoksgewijs samenvloeien en je pakt gelijk een stukje mee van het gebouw waar Léon-Paul Fargue – de aandoenlijkste chroniqueur van vooroorlogs Parijs – zijn laatste jaren uitzat. Ik zou het tot één enkele foto brengen.

Een rukwind waar geen weerkanaal me voor gewaarschuwd had tilde mijn rode vriend op en liet hem vallen op – natuurlijk! – het balkon van het advocatenkantoor. Ik klom over het muurtje en liep de zinken platen op.

De vrouw die naar het raam kwam toen ik op mijn knieën zakte en mijn flesje greep, leek een vrouw zoals je ze weleens in documentaires ziet, op het eerste gezicht mankeert er niets aan, maar hoe langer je kijkt, hoe meer je begrijpt waarom iemand op het idee gekomen is een film over haar te maken.

Ze droeg een jurk die geënt was op de jurk die Google Images op het scherm smijt als je ‘dress’ en ‘Marilyn Monroe’ typt: wit, nauw van boven en wijd van onder. Ze trok het raam open, en maakte een uitnodigend gebaar.

Ik stapte het kantoor binnen. Een rozenhouten bureau doemde op in de schemer, er stond een moderne bureaustoel en de rechterwand was bedekt met kast vol laatjes en deurtjes, een soort bergkast zoals je ze vroeger in lingeriewinkels zag. De directiekamer, vermoedde ik.

‘Meneer RV is ver-hin-d-derd,’ lachte de vrouw geheimzinnig, alsof ze mijn vermoedens opving. Ze gaf me het glas waar ze uit dronk.

Aan de rand kleefde roze lippenstift, ik nam een slokje.

‘Champagne, darling!’ kirde ze, greep een fles en drukte die niet al te Marilynlike op haar lippen. Toen ze uitgedronken was keek ze me verongelukt aan. ‘Het kantoor is niet ingesteld op guests. Ik drink al jáááááren alleen.’

Ik stelde voor een glas te halen, in de andere flat. Ze knikte. ‘Please, dooooh.’

Toen ik terugkeerde speelde een minilaptop Diamonds are a girl’s best friend. Het kantoor mocht dan niet ingesteld zijn op gasten, het mankeerde niet aan champagne. De ene kurk na de andere plofte tegen het plafond.

Twee liedjes later vroeg ik of ze vaak alleen dronk. We hadden gedanst op Two little girls from Little Rock. Ondanks een afwijkend postuur, had mijn gastvrouw een verrassend geloofwaardige Marilyn neergezet – mijn imitatie van Jane Russell liet ernstig te wensen over.

‘Sinds de beginjaren van *** (naam van het kantoor) drink ik alone, darling. Elke vrijdagavond, als zze crew naar huis is.’

Ik bleef tot heel laat en toen ik op maandagochtend de heer RV in het portaal tegenkwam legde hij glimlachend een vinger op zijn lippen, alsof hij wilde zeggen dat een groot geheim ons voortaan met elkaar verbindt.

Aristide von Bienefeldt