In de hoofdrol

In 2009 overleed publiekslieveling Ramses Shaffy. Acteur en chansonnier. De Nederlandse Jacques Brel. Iemand die het publiek overrompelde met zijn charmes. Iemand die voor velen gold als een vrije geest. ‘Laat me mijn eigen gang maar gaan.’ Biograaf Sylvester Hoogmoed probeert in We zien wel! Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy het leven van de artiest te vangen. Maar hij schetst ook het kunstenaarsleven in Amsterdam vanaf de jaren zestig. Het toneel, het cabaret en het literaire leven.

In slechts veertig bladzijden brengt de biograaf de eerste dertig jaar van Shaffy in kaart. De jeugd, de adolescentie en het begin van een carrière in de toneelwereld. Zonder veel opsmuk neemt Hoogmoed de lezer bij de hand, in zeer toegankelijk geschreven scènes. De moeder die hem op de trein naar Nederland zet. Het pleeggezin waarin hij terugkomt. De school waarop het maar niet wil lukken. Zijn eerste gevoelens voor jongens, ook al probeert hij dat gevoel ver weg te stoppen.

Veel woorden besteedt Hoogmoed aan Shaffy Chantant, het succesvolle theaterprogramma van Shaffy. Het betekende de doorbraak van de artiest bij het grote publiek. Eerder vertolkte hij met wisselend succes grote en kleine rollen in verschillende toneelstukken. Het programma is als een bonte avond. Er is plaats voor muziek, literatuur, dans, toneel.

Het programma ging Shaffy Chantant heten en zou iedere vrijdag- zaterdag- en zondagavond laat gespeeld worden, vanaf een uur of tien, elf. De vaste kern werd gevormd door Ramses, Liesbeth [List, BT], concertpianist Polo de Haas en topmannequin Loesje Hamel, die als een soort spreekstalmeester-de-luxe zou gaan fungeren. De voorstelling werd geregisseerd door Annemarie Prins. Vaak trad ook Joop Admiraal op, die voordroeg uit gedichten van Hans Lodeizen. Ook Shireen Strooker was er regelmatig, met werk van Garcia Lorca. Iedere week was er een special gastoptreden, door uiteenlopende talenten als Albert Mol, Hans Boskamp, Heinz Polzer (alias Drs. P), Hetty Blok, het danspaar Antonia & Marino en hoboïst Han de Vries.

Het theaterprogramma trekt een breed publiek. Zelfs de literaire elite is geïnteresseerd. Zoals Harry Mulisch en Cees Nooteboom, die overigens in die tijd een relatie had met Liesbeth List. Dat Shaffy contacten had met schrijvers blijkt ook uit andere momenten in We zien wel!. Zo is de eerste jongen met wie Shaffy een relatie krijgt de schrijver Steven Membrecht en ging hij zo nu en dan iets drinken met Gerrit Kouwenaar, ook al waren ze geen vrienden. ‘Buiten Membrecht, Simon Vinkenoog en vooral Jan Cremer, met wie hij regelmatig de kroeg indook, had hij geen echte vrienden onder literatoren. Wel inspireerde hij Remco Campert in 1960 tot een gedicht,’ schrijft Hoogmoed. Het gaat om het volgende gedicht:

Nog op het toneel
neemt hij zijn masker af
eronder steekt een ander
kreten en zuchten vullen de zaal
lieveling van dames en heren
laat hij zich vieren en Américain
rozen worden aangedragen
champagne vloeit
er komt geen eind aan de première

dan vindt hij de marihuana uit
de speed en het nooit meer slapen
zijn schim trilt in de Lucky Star
kou nog hitte kan hem deren
hij danst sterren in het plaveisel
doet ontvlammen wie hij aanraakt

brandend ogenblik dat het plein in schijnsel zet
vuren glimp van eeuwigheid

Daarnaast kende Shaffy Robert Jasper Grootveld, de anti-rookmagiër, die zogenaamde ‘happenings’ organiseerde waar verschillende schrijvers op afkwamen. Hoogmoed schetst daarbij zijdelings het kunstenaarsleven in Amsterdam in de jaren zestig. Ons kent ons. Veel van de anekdotes uit We zien wel! heeft Hoogmoed uit interviews verkregen met mensen die Shaffy van dichtbij hebben gekend. Dit wordt door de biograaf veelvuldig expliciet benoemd. Daardoor lijkt het soms dat je in een aflevering van In de hoofdrol bent terechtgekomen. Soms wil je als lezer meer de stem van de biograaf horen. Een oordeel, een kritisch geluid. Dat blijft helaas te vaak uit.

Toch leveren de verhalen van de geïnterviewden soms verrassingen op. Neem bijvoorbeeld de losse handjes van Cees Nooteboom. ‘Op een gegeven moment had zo’n beetje iedereen met iedereen ruzie gehad. Strooker, die haar dochter Devika had meegenomen, hoorde ’s avonds op haar deur kloppen: ‘Ik deed open en daar stond Liesbeth, snikkend. Ze had geloof ik een blauw oog. Ruzie met Cees. (…)”

In de laatste hoofdstukken verschuift de aandacht van Ramses Shaffy naar Koning Alcohol. De eenzaamheid en melancholie laten de artiest steeds vaker naar de fles grijpen. Zo ontstaat langzamerhand het archetype van een kunstenaar. En dat is volgens mij ook de reden waarom Shaffy is uitgegroeid tot een publiekslieveling. Hij voldeed voor veel mensen aan het kunstenaarschap zoals zij dat graag zien: een ongelukkig jeugd, altijd op zoek naar vrijheid, bekendheid, maar ook de keerzijde eenzaamheid, melancholie en uiteindelijk tevergeefs troost proberen te vinden in de alcohol.

Bart Temme

Sylvester Hoogmoed – We zien wel! Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy. Prometheus, Amsterdam. 422 blz. € 19,95.