‘Voordat je het weet, zegt de schrijver live in de uitzending opeens een woord van meer dan drie lettergrepen’

In Nederland worden boeken waarin je kunt leren hoe je moet schrijven meestal gemaakt door auteurs die zelf niet zo heel erg uitblinken in hun vak. Er zijn een paar uitzonderingen, maar meestal moet je het als beginnend schrijver doen met types als drs. Cees van der Pluijm. Alsof de trainer van een club uit de vierde klasse zaterdagamateurs je zegt wat je moet doen in plaats van Frank de Boer.

Met Hoe word ik een beroemd schrijver? heeft Ilja Leonard Pfeijffer zich ook op de groeimarkt van potentiële schrijvers gestort. Het boek is opgebouwd uit zo’n zeventig hoofdstukken die allemaal een vraag beantwoorden, van ‘Hoe schrijf je een bestseller?’ tot ‘Hoe gedraag je je op het Boekenbal?’. In deze verzameling columns (eerder verschenen in NRC.Next) uitgebreid met een enkel essay wordt antwoord gegeven op alle prikkelende vragen die je maar zou kunnen hebben over het schrijverschap.

Ik had vooraf wel enkele bedenkingen. Is de column wel het meest geëigende genre om iets over schrijven aan te leren? Zou Pfeijffer zijn opdracht wel serieus nemen? Gaandeweg het boek begon ik echter steeds enthousiaster te worden. Pfeijffer geeft voortdurend in sweeping statements, tongue in cheeck, zijn opvattingen over schrijverschap. Maar ondanks alle ironie, neemt hij het antwoord op de vraag wel serieus. Zijn stuk ‘En televisie-interviews, hoe gaan die?’ begint hilarisch.

Televisie is vreselijk. (…) Zij zullen je altijd laten voelen dat jij het moet beschouwen als een enorm voorrecht om onbezoldigd je tijd op te offeren om hun duurbetaalde programma’s van enige inhoud te voorzien. En dat je een schrijver bent, pleit niet in je voordeel. Integendeel. Ze zijn als de dood voor literatuur. Voordat je het weet, zegt de schrijver live in de uitzending opeens een woord van meer dan drie lettergrepen. Dat zou desastreus zijn voor de kijkcijfers.

Maar Pfeijffer weet daarna toch tot de kern door te dringen. Hij gebruikt een persoonlijke anekdote, hij analyseert zijn eigen gedrag net zo kritisch als het gedrag van anderen en de uitkomst is meestal een volstrekt helder antwoord op de vraag. Soms kun je het niet met hem eens zijn, maar het aardige aan de meningen van Pfeijffer (dat was bij zijn recensies ook altijd het geval) is dat deze volledig transparant zijn. Hij vertelt gewoon wat zijn belangen zijn en wie zijn vrienden zijn. Soms slaat hij de plank wel mis: zo blijkt Pfeijffer helemaal niets van strips te weten. Bij de non-fictie komt hij er eveneens met gestrekt been in.

Literaire non-fictie is het ideale genre voor een schrijver zonder verbeelding, voor iemand met een vlotte pen die geen kunstenaar is, voor een journalist die ook wel eens een echt boek wil schrijven, voor een wetenschapper die in plaats van louter door vakbroeders ook wel eens door normale mensen wil worden gelezen. Eigenlijk hoef je er niet zo veel voor te kunnen.

Pfeijffer is ook barmhartig. Zo is het mislukte schrijverschap van Arie Storm een ‘running gag’ door het hele boek. Daarmee wordt Storm toch een sprankje eeuwigheid gegund, als voetnoot bij het werk van een echte schrijver, zoals H.A. Gomperts een voetnoot is geworden bij het oeuvre van Willem Frederik Hermans. Hoe word ik een beroemd schrijver? is aan te bevelen voor iedere beginnend schrijver met gevoel voor ironie. Een lastige doelgroep. Voor de lezer zonder schrijfamibties is dit een vermakelijk boek dat veel inzicht geeft in de literaire wereld.

Coen Peppelenbos

Ilja Leonard Pfeijffer – Hoe word ik een beroemd schrijver? De Arbeiderspers, Amsterdam. 218 blz. € 18,95.