‘Bonita Avenue mocht nergens inzakken’

Met de zin ‘Hij was verpieterd op de kamer die hij huurde bij zijn oudtante in Overvecht, een buitenwijk met asbestflats, “dreven” in plaats van “straten”, en een eigen station met twee sporen om op te gaan liggen.’ won Peter Buwalda de Tzum-prijs 2011. Op het moment dat wij hem spreken (oktober 2011) is hij al succesvol, maar een enthousiasmerend gesprek aan de tafel van ‘De Wereld Draait Door’ over zijn boek zorgt ervoor dat er een ware run op zijn boeken komt. Hij is dan nog genomineerd voor de NS Publieksprijs en de AKO Literatuurprijs. De prijzen zullen naar anderen gaan, maar de keuze van de lezers is anders: Bonita Avenue staat onafgebroken in de Top 10 van de bestsellerslijsten.

Je komt net van de Frankfurter Buchmesse.

Ik ben één dag op de beurs geweest. Dat was een soort thuiskomst. In een vorig leven als redacteur moest ik daarheen voor mijn baas. Wel een verschil met vroeger toen ik als jongste bediende rondliep, nu mocht ik eten met buitenlandse uitgevers die geïnteresseerd zijn of zelfs al de rechten hebben. De rechten zijn verkocht aan Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië en Tsjechië.

Engeland laat nog op zich wachten?

De Engelse markt is heel lastig. Ik hoorde die avond van een Engelse agente dat slechts 1 procent van de boeken in Amerika vertaalde literatuur is. Dat is natuurlijk een krankzinnig laag getal.

Maar je was dus ‘hot’?

Het is grappig om net voor je veertigste nog hot te worden genoemd. Dat kan nog net. Het is in ieder geval de goede route. Het lijkt me erger om als schrijver terug te komen bij een uitgeverij waar je ooit gewerkt hebt. En verder is het wel bijzonder, maar als jij degene bent waarover het gaat, dan voelt het toch heel gewoontjes. Dat Bonita Avenue een populair boek is, speelt zich toch buiten mijn blikveld af. Ik zit gewoon thuis en probeer me op het volgende boek te concentreren.

Je roman heeft een wat slome start gehad. Het stond heel even in de bestsellerlijsten een jaar geleden, maar zakte daar al na twee weken weer uit. Het is pas heel laat gaan lopen.

Dat is toch het cumulatieve effect van al die nominaties. Als je onbekend bent, dan is het ontzettend moeilijk om bekend te raken. Op dit moment doet het boek het werk voor me, want dat komt steeds in het nieuws, of door een nominatie of door een boekenscheurder die mijn boek aan flarden scheurde in de winkel. In ieder geval bleef het in de aandacht: van de Libris naar de Gouden Strop, de Tzum-prijs enzovoort. Op een gegeven moment gaat de mond-tot-mond-reclame werken en dan kan het verkeren dat een boek pas na een jaar onder de aandacht raakt.

(foto: Dolf Verlinden)

En dan nog De Wereld Draait Door.

Ik wist dat het kwam. Er was eerst nog sprake van dat ik zelf aan tafel zou zitten, terwijl anderen over mijn boek zouden praten, maar dat leek me een slecht idee. Het volgende plan was dat ik op de eerste rij zou zitten en dat leek me al minder ernstig, maar toen kwamen ze zelf met het idee om me er helemaal buiten te laten en daar was ik heel tevreden over. Het is toch sierlijker als je niet naar al die lof zit te luisteren. Dan wordt het klef. Zelfs thuis was het nog zwaar om te doorstaan.

Wat vond je van de inhoudelijke opmerkingen?

Die waren op maat van de televisie. Op televisie kan er gek genoeg niet inhoudelijk gesproken worden over literatuur. Dat is niet erg. Het zijn verschillende media.

Jouw roman speelt zich af tegen de achtergrond van de vuurwerkramp in Enschede. Vanaf het moment dat die plaatsvindt, lijkt ook het gezin Sigerius te ontploffen. Had jij al een bepaald plan in je hoofd toen je begon te schrijven, want volgens mij ben je niet een echte plotbouwer.

Daar moet ik je toch tegenspreken. Ik heb toch vanuit een plot gewerkt. Ik wist exact hoe het verhaal zou verlopen. Ik maak in workshops die ik geef over het schrijven altijd het onderscheid tussen baders en douchers. Je hebt mensen die graag een plot maken en schrijvers die graag vanuit een karakter werken. Alle eigenschappen die ik heb gekozen voor mijn drie hoofdpersonen heb ik gekozen omwille van de plot die ik al bedacht had. Ik had wel besloten om het daar niet bij te laten. Ik wist dat Siem Sigerius wiskundige moest zijn om mijn plot te stutten én judoka, maar ik heb me wel opgedragen om die wiskundige kant en die judokant zodanig uit te werken dat er ook daadwerkelijk eeen karakter ontstaat. De theorie schrijft immers voor dat plotbouwers altijd bordkartonnen personages hebben, terwijl een schrijver die helemaal niet met een plot werkt, zoals Jonathan Franzen – een erg beroerde plotschrijver, begint met een karakter. Ik doe beide.

Had je die vuurwerkramp ook al meteen ingebouwd in de plot?

Ik had het boek al geschreven en het speelde in 2000 in Enschede en ik wilde het op de campus van de universiteit van Enschede laten afspelen omdat ik daar ooit gewerkt had. Die campus is vergelijkbaar van opzet met die in Engeland en Amerika. Die besloten gemeenschap was voor mij makkelijk op te roepen. Ik wilde dat familiedrama daar situeren. Toen kwam ik erachter dat 2000 het jaar van de vuurwerkramp was. In eerste instantie wilde ik mijn hele plan overboord gooien en het zaakje optillen en naar Eindhoven of Delft verplaatsen, maar dat zijn toch wat minder karakteristieke omgevingen. Of ik kon in 1999 gaan zitten toen er geen vuurwerkramp was, maar dat vond ik een beetje laf. Alsof je dat niet aandurft. Ik heb de ramp er toen maar in gemetseld, zodat nu iedereen denkt dat ik dat vanaf het begin al van plan was.

Maar geen van de personages is aanwezig tijdens de ramp. Heb je die zelf wel meegemaakt?

In het boek komt een bruiloft voor ver weg van Enschede, waar Aaron en Joni (de dochter van Siem Sigerius) zijn. Dat was ik ook op die dag. Het element dat ik nodig had voor het verhaal was dat Aaron er niet is en iedereen, echt iedereen, zelfs mensen die nooit bellen, probeerden contact te krijgen. Dat was bij mij ook zo het geval. Mijn ouders werden overstelpt door telefoontjes met de vraag of ik nog wel leefde, want ik nam niet op. De halfbroer van Joni, die ook niet aanwezig is omdat hij in de gevangenis zat en net rond die tijd weer vrijkomt, belt op om te vragen hoe het met Joni gaat. Dat telefoontje had ik ook nodig.

Los van de biografische gegevens, wat is er voor een romancier zo aantrekkelijk aan om de ramp zelf nu juist niet te beschrijven.

Ik wil niet bekend worden als een schrijver van wie verwacht wordt dat zijn volgende boek over bar-café ’t Hemeltje in Volendam gaat. Dat was namelijk de ramp die daarna kwam. Ik heb toch voor die vermenging van fictie en realiteit gekozen omdat er, wanneer je het goed doet, een soort hypersuggestie ontstaat waardoor het net lijkt of die personages echt geleefd hebben. Philip Roth, John Updike en Tom Wolfe doen dat ook.

Je zei dat je de roman ook in Eindhoven en Delft had kunnen situeren, maar Utrecht ligt toch meer voor de hand. Je hebt er zelf gestudeerd en bovendien kent Utrecht ook een aparte wijk waar de universiteit zit.

Het leuke aan Enschede is dat het geen literaire stad is, op Jan Cremer na. Dat zegt al zat, dat je het met Jan Cremer moet stellen als stad. Ik kende dat universitaire wereldje goed. Ik werkte vier jaar lang bij de campuskrant, eigenlijk bijna hetzelfde als wat Aaron doet. Hij is fotograaf, ik was journalist.

Het is een vriendelijke, autarkische universiteit, een uit z’n krachten gegroeide middelbare school. Je kunt er geboren worden en sterven. Het enige wat ze niet hebben is een crematorium, maar voor de rest hebben ze alles: een kapper, een zwembad, een huisartsenpost, de docenten wonen er, evenals de studenten. Ik vond het aardig om de driehoeksverhouding uit het boek daar te situeren. Aaron heeft wat met Joni, zij is weer een stiefdochter van Sigerius en Aaron is op zijn beurt weer geobsedeerd door Sigerius. Sigerius is op die campus een charismatische figuur, een Barack Obama avant la lettre. Een man die goed ligt bij de studenten en bij de topwetenschappers. Aaron raakt bevriend met deze rector magnificus en bewaart tegelijkertijd een groot geheim. Die campus is toch een Agatha Christie-achtige, stolpachtige plek en dat kon Utrecht mij niet bieden.

De roman lijkt te draaien rond de geheimen die het ene personage verborgen houdt voor het andere. Als lezer heb je een voorsprong op de personages.

Dat is wel iets waar ik me gaandeweg bewust van werd. Ik had het boek opgebouwd rond de personages Aaron, Joni en Sigerius. Die verhaallijnen zijn door elkaar gevlochten. Er zijn 21 hoofdstukken en steeds is een van de drie aan het woord. Aanvankelijk had ik het boek opgebouwd in drie blokken. Na een jaar of twee, toen ik het eerste blok van Aaron af had, kwam ik erachter dat ik die verhalen moest vervlechten. Dat was verschrikkelijk, want alles wat ik tot dan toe geschreven had, werd in één klap waardeloos. Ik was er helemaal ziek van. Na enkele dagen waarin ik die nieuwe opzet uitprobeerde zag ik dat er enorm veel voordelen aan zaten. Als je namelijk zo’n verhaal in estafettevorm doorgeeft aan personages kun je inderdaad spelen met zaken die ze van elkaar niet weten. Zo ontstaan er kleine momenten van spanning, omdat de lezer wel meer weet.

Een van de geheimen die Joni verborgen houdt voor haar stiefvader is dat zij samen met Aaron bouwt aan een pornoimperium. Daar wordt geen oordeel over gegeven in het boek. Het lijkt eerder een strijd tussen verschillende generaties te zijn.

Het grappige is dat de prostitutie vaak het oudste beroep genoemd wordt. Er is altijd een promillage van meisjes en jongens geweest die daar geen moeite mee gehad hebben. Ik wilde niet doen of dat nu veranderd is, er is alleen een apart medium bijgekomen dat de zaken op scherp heeft gesteld: namelijk dat rare internet. Vroger fietste ik heel Utrecht door om bij een tankstation een Playboy te kopen. Nu is iedereen op een soort riool aangesloten en komt die rotzooi zomaar binnen. Die verandering is interessant om over te schrijven.

Je praat er wel moralistisch over. Je gebruikt de woorden ‘riool’ en ‘rotzooi’.

Dat klopt. Binnen het boek kan ik die verschillende morele opvattingen uitsmeren over drie personen. Sigerius is van de oude stempel en het is logisch dat hij afwijzend reageert, zeker omdat het in zijn eigen familie gemaakt wordt. Je kunt nog zo’n brede opvatting hebben, maar als je dochter meewerkt aan porno verschuiven toch je morele opvattingen. Joni is een entrepreneur die gewoon geld ziet in die internethandel. Aaron is een beetje de schlemiel in het hele boek: hij is met haar en is fotograaf en heeft de keuze om mee te doen of niet. Zij is toch het brein achter de onderneming.

Naar het eind wordt het boek een soort horrorfilm.

Ik hoor heel vaak dat het laatste hoofdstuk zo gruwelijk is, maar ik vond het nog wel humaan. Ik wilde ook een heftig eind, want het hele boek kent enerverende stukken. Op de helft heb je al een eerste hoogtepunt waar je waarschijnlijk van schrikt als lezer, dus dat tweede hoogtepunt aan het einde kan achterblijven bij het eerste.

Veel mensen vinden het lastig om je boek te ‘labelen’. Is het een avonturenroman, een psychologische roman, een thriller? Heb je daar nog over nagedacht tijdens het schrijven?

Er is weinig waar ik niet over heb nagedacht. Als je zoals ik vier jaar lang doet over het schrijven van zo’n boek, dan heb je alle tijd om over elk detail na te denken.

En?

Ik vind het een literaire roman. Ik vind dat de stijl, de verteltechniek en de thematiek toch de boventoon voeren. Dat het spannend is heb ik gedaan omdat je van mensen die mij nog niet kennen niet kunt verlangen zo’n baksteen uit te lezen. Het boek mocht nergens inzakken.

 (foto Dolf Verlinden)

Aan het eind van het gesprek krijgt Peter Buwalda de Tzum-prijs overhandigd uit handen van Roos Custers. Het geldbedrag is één promille van zijn voorschot voor het schrijven van Bonita Avenue. Gewillig poseert hij met beker en bloemen voor de fotograaf. De volgende dag facebookt hij dat hij de tas met de beker in de trein heeft laten staan.

Coen Peppelenbos

Dit gesprek is een weergave van een openbaar interview in de bibliotheek van Groningen, afgenomen op 16 oktober 2011. Het werd eerder gepubliceerd in de laatste papieren versie van Tzum, april 2012.