‘Slaap je?’ vroeg een stem. ‘Hé, snurkertje.’

Mevrouw Kratz hing over de rugleuning en veegde met een tissue mijn voorhoofd droog. ‘Vermoeiend, hè,’ zei ze, ‘zo’n reis? Maar we zijn er nu bijna.’

Ik schoof overeind. Het licht was minder fel. We reden over een zandpad, één en al bocht en kuil. Links bossen, rechts glooiende velden met soms een vervallen boerderij. Zo’n decor uit een horror die beroerd afloopt. Onschuldige semi-wees wordt meegenomen door nieuwe ouders. Nieuwe ouders blijken gevaarlijke gekken met een kelder waarin niet alleen aardappelen en uien op hun einde liggen te wachten.

Meneer Kratz remde af en zwaaide met een zendertje. Een hek schoof geruisloos open.

‘Thuis,’ riepen ze in koor.

Een witte villa, halfverscholen tussen taxus bacata. Ik wist dan wel bijna niets over mijn echte ouders, maar wijs me een boom of struik aan en ik kan er uren over doorzaniken. Allemaal dankzij een van de begeleiders, die altijd met me naar buiten wilde omdat het voor jonge kerels zoals ik beter is om in de modder te wroeten dan in de krochten van de geest, tenminste, zoiets beweerde hij.

Mevrouw Kratz hielp me met de bagage. We volgden Meneer Kratz over het tuinpad. Tussen de takken van een stel lijsterbessen hingen kleurige slingers, vlaggetjes ook, met in krulletters steeds dezelfde drie woorden. Alsof ze vreesde met een analfabeet te maken te hebben, las mevrouw Kratz ze hardop voor, elk woord beklemtonend.

‘Welkom lieve Silvio!’

Ik mompelde een bedankje. Iemand met gevoel zou misschien geraakt worden door zoveel hartelijkheid. Neil bijvoorbeeld. Maar blijkbaar werken tranen besmettelijk want na nog een paar van die zachtjes in de lauwwarme wind heen en weer wiegende vaantjes moest ik zelf ook op mijn lippen bijten. Welkom lieve Silvio.

Boven de deur hing een ander soort groet. Een afbeelding van twee honden, die een gemaskerde man uiteen reten.

‘Geen zorg,’ zei Mevrouw Kratz. ‘Dat daar is om de buren een beetje op afstand te houden. Roemenen. Een kamp vol. Niet dat er zich ooit eentje binnen heeft gewaagd…’

Binnen. Een smalle gang door, koel, plavuizen. Ruime woonkamer, donker, vanwege al die bomen. Een tv-toestel in de hoek, prehistorisch. Een eettafel, stoelen, boekenkasten, allemaal uit de Ikea-catalogus die Neil en ik soms doorbladerden als we fantaseerden over later, als niemand ons wilde hebben en we samen een huis zouden huren, ergens in een grote stad, Berlijn of zo.

Maar uiteindelijk had er toch iemand besloten mij te willen hebben. Twee iemanden zelfs. Welkom lieve Silvo.

Ik liep naar het raam. Uitzicht op een bemost terras, een tuingril. Bos.

Een poosje zei niemand iets, we zwegen, alleen onze adem was hoorbaar. Toen klapte mevrouw Kratz in haar handen en zei opgewekt: ‘Als het zo lekker warm blijft, gaan we morgen met je barbecuen. Nu eerst je kamer bekijken. Karl…’ Ze glimlachte naar haar man. ‘Zet jij intussen de oven aan voor de pizza’s?’

‘Doen we,’ zei hij. ‘Welke smaak wil je, jongen? We hebben Bolognese, Salami, Atomica…’

‘Atomica,’ antwoordde ik op goed geluk.

‘Uitstekende keuze,’ riep mevrouw Kratz. ‘Je krijgt een gewone en een extra pikante. Kom mee, schat. Naar boven. Je paleisje bewonderen.’

Wordt vervolgd (eerdere afleveringen: 1, 2, 3)

Gerard van Emmerik