Over een kerkhofclown met een kermistent

Polemiseren: natuurlijk gaat het in de eerste plaats om de argumentaties waarmee de verdorvenheid, leugenachtigheid, domheid, talentloosheid en alle overige labbekakkigheid van de/het aangevallene worden aangetoond, – maar dat kan ook keurig verwoord in een deftig essay, te saai om bij wakker te blijven. Kenmerkend voor de polemiek is de taalbrille waarmee het allemaal wordt uiteengezet en opengelegd. Verwerf eerst meesterschap in het schrijversvak en denk pas dan aan polemiseren (…).

De nieuwe verzameling polemische stukken die Jeroen Brouwers in zijn negende aflevering van Feuilletons, deze keer Restletsels geheten, begint met een essayistisch stuk over de polemieken van Willem Frederik Hermans. De beschrijving van de talloze schriftelijke conflicten die Hermans uitvocht met Mandarijnen die nu alleen nog maar geannoteerd tot leven geroepen kunnen worden, is voor een groot deel ook een zelfportret van Brouwers. Het laat de valkuil van het genre zien: of de labbekakken raken in de vergetelheid door de polemiek (zie de meeste auteurs die Brouwers genadeloos bespotte in De Nieuwe Revisor) of ze blijven juist eeuwig leven dankzij de fantastische manier waarop ze beschreven zijn. Is de directeur van het Letterkundig Museum bekend geworden door zijn nogal ijdele tocht langs allerlei schrijversgraven of denken we in het vervolg alleen nog maar aan hem als de ‘kerkhofclown’, zoals Brouwers hem ziet?

Een ander gevaar van het genre is dat je door de grappen (‘Aleid Truitjes’) en briljante scheldpartijen (over Knielen op een bed violen: ‘Dat is, broeders en zusters, een bijbelistisch-obscurant romanwerk, op dezelfde wijze propvol gristelijk gezanik als een avondje André Rieu met violen en aangelengd met zoveel tranen dat men er een waterbed mee kan vullen. Ultraprotestantse folklore voor domme mensen, opgeschreven in kokette parfumstijl met beige leren bekleding, biografisch even auto als een Maserati.’) dat je soms uit het oog verliest dat Brouwers papieren oorlogen uitvecht met mensen en instanties die daadwerkelijk ingaan tegen zijn opvatting van literatuur. Dat het Letterkundig Museum, een ‘kermistent’, tegen de wil van Brouwers diens brieven tentoonstelt en publiceert, wekt de woede van de auteur uit Zutendaal. Dat men hem afscheept met nietszeggende brieven prikkelt die woede natuurlijk nog meer.

De stukken in de bundel Restletsels werden voor een groot deel eerder gepubliceerd in het literaire tijdschrift De Brakke Hond. Ik kan altijd erg genieten van het polemische vuurwerk van Brouwers. Nog mooier vind ik de stukken waar de kwaadheid verdwijnt en hij zijn liefde voor bepaalde auteurs opschrijft. Je vindt in deze bundel bijvoorbeeld mooie portretten van Kamiel Vanhole en Marcel van Maele. Maar het grootste stuk is toch voor Harry Mulisch, de schrijver die Brouwers inspireerde door zijn debuutroman Archibald Strohalm. Brouwers kent van dat oeuvre elke regel en kan spelenderwijs verbanden leggen tussen de boeken, het motief onsterfelijkheid van alle kanten bekijken: symbolisch, binnen het oeuvre, biografisch. Het vroegere werk bevalt Brouwers duidelijk meer dan de laatste romans van Mulisch, en hij is zeker niet zonder kritiek op zijn grote voorbeeld, maar hij blijft zijn oude literaire held vereren.

Er was uit mijn leven een aanwezigheid verdwenen, die er altijd was geweest. Een inspirerend fenomeen, waar ik naar ben blijven opzien als naar die andere giganten: W.F. Hermans en L.P. Boon. Naar Mulisch het meest. Ik hield van je, begrijp je wel.

Restletsels eindigt met een afscheid aan de lezers dat ik verontrustend vind. Net zoals ik Bittere bloemen las als het einde van zijn romanproductie, lees ik deze laatste woorden als het einde van zijn polemische en essayistische werk. Dat komt ook omdat Brouwers in dit boek zijn lichamelijk verval beschrijft in een akelige (maar ook humoristische) tocht langs specialisten die zijn schrijvershand opereren. Met die hand komt het gelukkig goed. Maar dan zijn de laatste woorden:

Ik neem afscheid van de trouwe volgers van mijn Restletsels. Vaart allen wel en ketemoe lagi!

Die Indische afscheidsgroet kennen we uit Bezonken rood.

De woorden ‘ketemoe lagi’ had ik gehoord uit de mond van onze baboe Itih toen zij huilend afscheid nam van mijn moeder voordat mijn moeder in de vrachtwagen verdween die haar en haar jongste kinderen naar het kamp zou brengen.
Op het gezicht van mijn moeder kwam eerst een trek van verbazing toen ze mij haar deze woorden hoorde toeschreeuwen, – veel te plechtig, veel te parmantig waren deze woorden, klinkend uit de mond van een kleuter,- maar daarna lachte ze, zodat ik voor de rest van mijn leven wist: als ik ‘ketemoe lagi’ zeg, moet mijn moeder lachen. De woorden betekenen méér dan ‘vaarwel’,- ze betekenen: ‘heb het goed of wees gelukkig daar waar je bent of heengaat of zult verblijven’.

Er is in de kritiek wat lauw gereageerd op deze nieuwe Brouwers. Dat verbaast me. Niet elke dag komt er een boek uit van iemand die zo goed formuleert, die zo vol passie kan schrijven over literatuur.

Coen Peppelenbos

Jeroen Brouwers – Restletsels – Feuilletons 9. Atlas Contact, Amsterdam. 296 blz. € 21,95.