Sportdiploma

Ik heb de map waarin ik mijn schoolrapporten bewaar altijd voor mijn zoons verborgen weten te houden. Als je behoort tot de categorie ouders die minstens één keer per week uit volle borst door het huis buldert dat een goed stel hersens geen garantie biedt op een glansrijke toekomst, dat onze zogenaamde kenniseconomie in de concurrentieslag met een half miljard clevere Aziaten geen schijn van kans maakt zolang onze kinderen op school zoet worden gehouden met flauwekulvakken als (ik verzin niks) ‘sociale omgangskunde’, ‘verzorging’ en ‘vreedzaam samenleven’, als je je hoongelach over het ‘schattend rekenen’, dat maar zeer zelden tot een oplossing leidt die buiten de muren van de school (in een apotheek, of bij het berekenen van de draagkracht van een brug) acceptabel zou zijn, niet voor je kunt houden, als je, kortom, een nare zelfingenomen ouwe zeiksnor bent geworden die vindt dat vroeger alles beter was, dan kun je alle bewijsstukken uit dat door jou geheiligde verleden maar beter zo goed mogelijk verborgen houden. Maar op 30 december 2012 om 11.15 krijgt mijn jongste zoon mijn eerste schoolrapport onbedoeld toch in handen.

‘Er staat geen één negen op!’ stelt hij met onverholen leedvermaak vast.
‘Maar wel drie keer een acht en een half,’ pareer ik, terwijl ik probeer hem het rapportboekje zo ongehaast mogelijk uit handen te nemen. Maar hij laat niet los.
‘Wat is ‘cijferen’?’ wil hij weten.
‘Hetzelfde als rekenen bij jullie,’ zeg ik, ‘maar dan zo dat de uitkomst ook echt klopt.’ ‘En daar was jij dus niet zo goed in,’ constateert hij droog.
Ik trek iets harder aan het boekje, maar hij laat nog niet los. Hij puzzelt op het handschrift van mijn oude meester die eigenhandig het programmaonderdeel ‘orde en netheid’ aan de bestaande olympische disciplines ‘gedrag’ en ‘vlijt’ heeft toegevoegd.
Eerste rapport: ‘onvoldoende zorg voor boeken en schriften’.
Tweede rapport: slordig.
Derde rapport: slordig.
Drie avonden geleden heb ik hem de volle laag gegeven omdat hij doelloos met een bibliofiele Slauerhoff-uitgave zat te wapperen. Als ik hem was, zou ik dit het moment vinden om daar op terug te komen. Maar hij heeft zijn hand inmiddels uitgestoken naar de lijst met schoolonderzoeken uit mijn examenjaar.
‘Kom, jongen,’ zeg ik, ‘papa moet weer eens aan het werk en volgens mij staat er nog nutella-cheesecake in de koelkast.’
Van pitbulls is bekend dat ze niet loslaten als ze hun prooi eenmaal stevig tussen hun kaken hebben.
‘Een 4,2!’ roept hij triomfantelijk.
‘Voor economie,’ zeg ik, ‘maar dat was verplicht.’
Een retorische truc die we ook wel kennen onder de naam ‘sofisme’. Glad ijs. De schoolvakken die hij krijgt zijn allemaal verplicht. Zijn broer zou nu zeggen: ‘dus als een vak verplicht is, mag je er gerust met de pet naar gooien?’ Maar zo gehaaid is mijn jongste gelukkig nog niet.
‘Was er ook iets waar je wél heel goed in was?’ wil hij weten.
Dankbaar grijp ik naar het diploma van de sportdag in 1977, uitgereikt door niemand minder dan Cees van Kooten (vier doelpunten in negen wedstrijden met het Nederlands elftal). ‘Koekhappen,’ zeg ik. ‘een hele plak ontbijtkoek in vijf seconden.’
‘Woojoo!’
‘En dat is nog niet alles. Ik kon ook heel aardig touwtrekken.’
‘Heel aardig?’
‘Nou, dat is misschien wat te bescheiden, hier, kijk maar…’
Ik tik met mijn vinger op de laatste regel van het sportdiploma. Daar staat het, zwart op wit: ‘In groepsverband TOUWTREKKEN …goed…..’
Hij krijgt een dromerige blik in zijn ogen. Van een onderpresterende, slordige economische ramp met onvoldoende zorg voor boeken en schriften, ben ik veranderd in een eersteklas touwtrekker. Een man uit een stuk. Een kerel van formaat. Een vader om op te bouwen.

Erik Nieuwenhuis