Visitekaartjes

Ik heb het zelf tamelijk lang zonder visitekaartje volgehouden. De meesten van mijn vrienden die zonder moddersporen uit het drank- en drugsmoeras van onze adolescentie kropen, trokken hun eerste kaartje zo midden jaren negentig uit hun portemonnee. Wat erop stond matchte maar zelden met de professionele status die ze in werkelijkheid toekwam. ‘Art director’, ‘junior editor’, of ‘consultant’ lieten ze trots onder hun naam op de hip vormgegeven drukwerkjes zetten. Wie even doorvroeg, had al snel door dat de portfolio van de art director weinig meer bevatte dan de huisstijl van een coffeeshop en dat de bijdrage van de junior editor aan de wereld van het gedrukte woord bestond uit één potlooddik boekje getiteld ‘hoe verzorg ik mijn dwergkonijn’. Onnodig te zeggen dat ook de adviezen van de consultant buiten de muren van de kroeg in die jaren nog weinig gehoor vonden.

Maar op een vreemde manier gold voor al mijn vrienden met een kaartje dat ze ineens een stuk professioneler uit hun ogen begonnen te kijken. En toen Gerrit Zalm op Prinsjesdag 1996 ineens de miljoenennota boven zijn hoofd hield alsof het de Europacup was, konden de kaarthouders zo’n vijftien jaar lang ongehinderd en voor bespottelijk hoge salarissen invulling geven aan de steeds lozere titels die op hun kaartjes verschenen. Ergens in die vijftien jaar kreeg ik uit handen van mijn eerste baas (altijd het woord ‘leidinggevende’ vermijden) een kaartje waarop stond: ‘coördinator manifestaties’. Toen ik drie jaar later was uitgecoördineerd en als freelancer aan het werk ging, besloot ik geen nieuwe kaartjes te laten maken. Zeker, ik had graag, in navolging van de man die een koperen gravure aan zijn huis had laten bevestigen met de tekst ‘Johan Bolkema, ongeschoold magazijnbediende’, een kekke business card laten maken met de tekst ‘Erik Nieuwenhuis, fulltime droplul’, maar dat liep me als grapje toch te veel in de papieren.

Pas in 2005, na een vruchteloos sponsorgesprek met de directeur van een Zuid-Europees verkeersbureau – dat geheel en al opging aan een discussie over de vraag: ‘Waarom heb jij geen visitekaartje’ – besloot ik tweehonderdvijftig kartonnetjes te laten bedrukken. Daar zijn er nog zo’n tweehonderd van over. (Wie ze hebben wil, mag ze, nieuw in doos, voor een kwart van de drukkosten van me overnemen.) Ik ben er nou eenmaal de persoon niet naar om iemand achteloos een kaartje toe te steken: ‘Hier, bel dit nummer maar als je wilt weten wat de zin van het leven is.’ Bovendien vergeet ik ze, bij gelegenheden waarbij een kaartje wel handig is, altijd mee te nemen. Belangrijker nog is dat ik het helemaal geen fijn idee vind dat de Klein Duimpjes van deze wereld het spoor van kaartjes dat ik over de wereld trek, kunnen volgen. ‘Hi Erik, remember me? We both got sea sick close to Narvik, where we puked in the same fjord. I happen to be inAmsterdamnext week, so maybe we can puke together again. In a canal, or something.’ Er kan natuurlijk ook iemand bellen die zegt: ‘Jij hebt zo’n mooi verhaal over de Hooglanden geschreven, waarom kom je hier niet eens een weekje gratis whisky drinken? Neem gerust je vrouw en kinderen mee. Wij zorgen voor oppas.’ Maar dat is nog nooit gebeurd.

Na elke reis die ik maak, kom ik terug met een papierbak vol gekleurde papiertjes van real estate managers die naast me in het vliegtuig zaten, handige jongens die met rubberbootjes vogelnesten verstoren, berggidsen, verhuurders van hengelsportartikelen en artisanale pottenbakkers. Ik geloof niet dat ik er ooit één opzettelijk heb weggegooid. De kaartjes op de foto vormen maar een fractie van mijn totale verzameling. Soms (= niet vaak) blader ik erdoorheen en denk: hoe zou het nou toch met Ari Hiltula zijn? Met Michel Faure, Jacques Ravel, Piero Fogarizzu en Domingo Canelas?

Het is een groeiend kunstwerk dat een mooi beeld geeft van de persoon die door de gevers klaarblijkelijk belangrijk genoeg werd gevonden om de mogelijkheid tot toekomstige communicatie open te houden. Een veel betere definitie – al zeg ik het zelf – van ‘visitekaartje’ dan de omschrijving in de Dikke van Dale: ‘naamkaartje (oorspr. om afgegeven te worden als men iem. wil bezoeken en die niet thuis vindt, thans vooral gebruikt om zich te laten aandienen, voor felicitaties en condoleanties).’

Erik Nieuwenhuis