Papegaai in de boom

Een theaterwet van Tsjechov luidt dat een geweer dat afgaat in een stuk al in het eerste bedrijf getoond moet worden. Als de tienjarige Julius in De trompetboom van Hannah van Munster schietlessen van zijn grootvader krijgt – gelukkig mag hij in eerste instantie alleen maar met pijl en boog schieten – weet je dan ook dat die schietlessen niet zonder gevolg zullen blijven.

Julius is de hele zomervakantie bij zijn grootvader omdat zijn moeder carrière aan het maken is in Amerika. Hij komt terecht bij een vreemde familie: omdat zijn grootmoeder al lang dood is, is zijn grootvader hertrouwd met een wat weerbarstige vrouw, mevrouw E. genoemd. Hun kind Olivia is jonger dan Julius, maar de halfzus van zijn moeder. Om het tableau de la troupe te completeren vinden we in het mooie landhuis bij het water ook nog de stokoude overgrootmoeder Omama. Zij heeft een malle papegaai Gabriël die al vroeg in het verhaal de vrijheid van de trompetboom in de tuin verkiest boven het leven op de veranda.

De trompetboom is het debuut van Hannah van Munster. De evocatie van een jeugd doet wat denken aan het oeuvre van Esther Freud, met dit verschil dat ik de constructie van deze roman niet zo heel goed vind. Er doemen allerlei vragen op in het boek die juist door de structuur teniet gedaan worden. Laat ik drie voorbeelden geven. Het is onbekend wie de vader van Julius is, maar als op bladzijde 60 de stoere man Rudolf wordt voorgesteld aan Olivia, die meteen uitlegt hoe de familie in elkaar steekt, dan begint er bij Rudolf en bij de lezer meteen iets te dagen.

‘Olivia merkte van niets, straalde van trots, knikte weer en zei: “Dat is mijn grote zus” en op mij wijzend: “En zijn mama!” Nu keek Rudolf mij verbijsterd aan. Ik knikte, voor het geval hij het niet zou willen geloven.’ Vervolgens doet Julius er nog tachtig bladzijden over om erachter te komen wat hier al duidelijk is. Als schrijver kun je dan ervoor zorgen dat de spanning oploopt omdat de lezer meer weet dan de hoofdpersoon, maar die spanning creëert Van Munster niet echt.

Voorbeeld twee, Olivia en Julius gaan met Rudolf mee uit zeilen, maar Rudolf zuipt zich een stuk in de kraag waardoor de kinderen op eigen kracht terug moeten varen in slecht weer. Tot een confrontatie met Rudolf komt het dus niet en de confrontatie met het noodweer wordt in ruim twee bladzijden afgedaan. In Zoete mond van Thomas Rosenboom kun je leren dat je van zo’n scène ook iets meer kunt maken. Het wil in De trompetboom niet echt spannend worden, niet op emotioneel vlak en ook niet als de situatie erom vraagt.

Die spanning loopt ook meteen weg bij een andere vraag die in het boek speelt, namelijk de dood van de ‘echte’ grootmoeder van Julius. Op het moment dat hij aan de orde stelt wie zij is en hoe zij dood is gegaan, wordt het antwoord op die vragen direct daaropvolgend gegeven als Julius met Omama een wandeling door de tuin maakt. En weg is de extra spanningsboog.

En zo zit het hele boek in elkaar. Je gaat extra op die verhaallijnen letten omdat de stijl niet echt bijzonder is. Er staan geen rare formuleringen in, ook geen lelijke, maar er is ook geen enkele zin die sprankelt en tintelt en de vertelling in vuur en vlam zet. En die schietlessen, ja die komen van pas. Je wacht er een heel boek op en op het eind wordt er daadwerkelijk iets geraakt. Dat had deze lezer ook wel gewild: dat hij geraakt werd.

Coen Peppelenbos

Hannah van Munster – De trompetboom. Van Oorschot, Amsterdam. 144 blz. € 14,50.

Eerder gepubliceerd op Literair Nederland, 30 november 2009.