Denken en de romankunst

In Over de romankunst beschrijft Milan Kundera de traditie van de roman als een specifieke kunstvorm die zich onderscheidt van alle andere kunsten. Volgens Kundera zijn er niet veel werkelijke romans geschreven. Een (echte) roman is volgens hem een onderzoek naar het ‘ik’ van de mens. Er verschijnen talloze boeken die volgens hem eigenlijk niets met de geschiedenis en traditie van de roman te maken hebben. Het zijn ontboezemingen, thrillers, en andere verhalen in het jasje van de roman. De geschiedenis van de roman laat hij beginnen met Rabelais en Cervantes gevolgd door Sterne en Diderot. Daarna verschuift het centrum van de roman naar Rusland naar Gogol, Dostojevski en Tolstoy om daarna weer naar het Westen terug te keren naar Broch, Kafka, Musil, Mann, Proust en Joyce. In de huidige tijd ziet hij Rushdie, Garcia Marquez, Fuentes (en zichzelf) als volwaardige dragers van de traditie.

De echte roman heeft haar eigen wetten en is bovenal een onderzoek naar het bestaan van de mens. Eén van de wetten van de roman is dat ze altijd moreel ambigu is. De ontdekkingen en het onderzoek van de roman zijn volgens Kundera dan ook niet te reduceren tot een filosofische, psychologische of sociologische analyse van een maatschappelijk fenomeen. Een roman heeft haar eigen bestaansgrond: ‘Ik heb altijd een diepe, hevige afschuw gehad van al diegenen die in een kunstwerk een (politiek, filosofisch, religieus enzovoort) standpunt willen vinden, in plaats van een wil om te kennen, om te begrijpen, om vat te krijgen op een bepaald aspect van de werkelijkheid.’ Kundera heeft een afkeer van vermaak, lyriek en de cultus van het gevoel. Lyriek is voor Kundera verbonden met het lyrisch enthousiasme van de Terreur, zoals hij die heeft leren kennen in zijn geboorteland Tsjechië. Daarom is hij meer iemand met een voorkeur voor de denkende roman.

Vooral de eerste twee afdelingen, ‘De kunst van de roman’ en ‘Verraden testamenten’ zijn zeer de moeite waard. Hier ontvouwt Kundera zijn ’theorie’. In de latere afdelingen ‘Het Doek’ en ‘Een ontmoeting’ gaat hij vooral in op afzonderlijke romans. In ‘Verraden testamenten’ is Kundera vooral sterk in zijn verdediging van Kafka als een romancier. Het proces van Kafka wordt vaak als een illustratie of toekomstvoorspelling van de bureaucratie gezien. Ook als de bureaucratie nooit die plek die ze nu heeft gekregen had gehad, dan nog waren de romans en verhalen van Kafka volgens Kundera groots geweest. Kafka heeft een mogelijkheid van het bestaan beschreven, dat die mogelijkheid zich ook daadwerkelijk voordeed in de werkelijkheid, staat daar los van. Kafka wordt niet begrepen als een romancier. In een ‘nieuw’ essay over de vertalingen van een zin uit Het Slot (die veel herhalingen bevat), beschrijft Kundera hoe door bijna iedere vertaler wordt ingegrepen om de tekst vooral lekker te laten lopen. Dat Kafka niet werd en wordt begrepen is volgens Kundera al te zien aan de vertaling van die ene zin. In een groot aantal essays gaat het Kundera om het recht zetten van een misverstand over een roman of een heel oeuvre. De roman moet als roman begrepen worden en een onderdeel van de poëtica van Kafka was nu juist dat zijn romans niet ‘lekker liepen’.

Volgens Kundera zijn zijn essays de bespiegelingen van een romancier die vooral zijn eigen literatuuropvatting heeft willen beschrijven. Dit lijkt me getuigen van enige valse bescheidenheid. De essays zijn origineel en verhelderend voor een beter begrip van de traditie van de roman. Voor Over de romankunst paste Martin de Haan de bestaande vertalingen van Ernst van Altena (De kunst van de roman) en Piet Meeuws (Verraden testamenten) aan en vertaalde twee ‘nieuwe’ essays waaronder een essay over De Donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans (wat een prima lofrede voor Nederland leest! was geweest).

Rieuwert Krol

Milan Kundera – Over de romankunst. Verzamelde essays, vertaling Martin de Haan, Ambo, Amsterdam. 592 blz. € 49,95.