De bedwelmende zuiverheid van Makine

Op dertigjarige leeftijd kwam de geboren Siberiër Andreï Makine (1957) via een uitwisselingsprogramma terecht in Frankrijk om op een middelbare school les te geven over hedendaagse Franse literatuur. Het onderwerp waarop hij in Moskou was gepromoveerd. Omdat hij met zijn eigen manuscripten bij uitgeverijen geen voet aan de grond kreeg, besloot hij het te laten voorkomen alsof zijn werk uit het Russisch was vertaald. Met succes. In 1995 won hij met Het Franse testament onder meer de Prix Goncourt. Zojuist is in Nederlandse vertaling zijn nieuwste roman verschenen: Het boek van de eeuwige korte liefdes.

Makine weet bijna als geen ander, Philippe Claudel komt wel in gedachten, de lezer zo ver te brengen dat men de ‘kleine toevalligheden’ van het leven en speciaal van de liefde (weer) op waarde gaat schatten. In de acht nauw met elkaar verbonden bespiegelingen vecht de schoonheid met de wreedheid, de gruwel met genot en met liefde. De liefde overwint alles, zou je kunnen zeggen, maar met dit uitgekauwde adagium doe je de intelligente teksten tekort. Makine brengt ons onvermogen zo aangrijpend voor het voetlicht dat je als lezer maar weer eens beseft dat je de diepere redenen van het menselijk handelen nooit echt zult begrijpen.

De roman opent met Dmitri Ress, een geschoolde filosoof die geen kritiek heeft op tekortkomingen van het totalitaire Sovjetregime, maar eerder afgeeft op het volk dat zich slaafs tot kudde laat maken. De rechters beschouwen dit als de ergste vorm van opruiing. Klassieke dissidenten lieten zich tenminste wegjagen naar het Westen, waar ze al snel verstomden omdat niemand interesse had in hun zaak. Ress krijgt keer op keer jaren strafkamp opgelegd. Hij takelt lichamelijk af, maar zijn opvattingen worden daardoor onwrikbaar. Later in het boek blijkt, op ingenieuze wijze door verhalenbouwer Makine geconstrueerd, dat de liefde hem ‘zo hard als een vuursteen’ heeft gemaakt, in die zin dat de genegenheid van heel vroeger voor een vrouw uit de gegoede klasse, eerst zijn medestander, later de vrouw van een apparatsjik, hem gaande houdt. Ook al heeft hij de tijd nooit gekregen om echt lief te hebben.

[…] zijn ogen schoten af en toe vonken alsof de hamerslagen van zijn ongetemde gedachten zijn geteisterde lichaam in beroering brachten.

De verteller zelf is een weesjongen, vervuld van ‘de nieuwe kansen’ van het communisme. Geen wonder, de dogma’s worden er dagelijks ingehamerd. Maar allengs komt het besef dat ook dit systeem een farce is. Zijn onderwijzeres, vurig in de leer, beweert dat over een tijd geld niet meer nodig is, dat er overvloed zal zijn en iedereen uit de winkels mag meenemen wat men nodig heeft.

‘We bezaten zo weinig en elke vreugde was altijd maar van zo korte duur dat de hele wereld voorwerp van onze dromen was.’

‘Wat mezelf betreft, die zo graag in die broederlijke wereld wilde geloven, ik wist dat als je ’s avonds door de buitenwijken van onze stad liep, je maar beter een springmes op zak kon hebben.’

Kinderfantasieën vervagen niet. De verteller uit het weeshuis kijkt na een jaar of vijfentwintig terug. Die prachtige witte stad waar alles voor het grijpen ligt en iedereen aardig tegen elkaar is, komt hem reëler voor dan de steden waar hij in de tussentijd gewoond heeft. Hij vraagt zich alleen af waarom men ‘aan de opbouw van een dergelijk utopie moest werken.’ Waarom kon men niet gelijk tot de ideale orde van de dag overgaan? Alles is een decor, een kooi waarin je gevangen zit. Symbolisch heel adequaat beschreven door Makine wanneer de weesjongen dagen na een parade vast komt te zitten in het stangenstelsel onder het podium van het politbureau. Wanneer hij uiteindelijk een klein gaatje weet te vinden, zit daar een vrouw op de onderste bank van de tribune. Het heeft gesneeuwd, ze is een jonge weduwe van een gesneuvelde soldaat. De kortstondige ontmoeting met haar leert de jongen een andere manier van kijken, van begrijpen. Daar wordt het zaad gezaaid van de twijfel over het systeem. Op een heel sensitieve manier. Haar zwijgen, haar eenzaamheid, haar liefde zou blijvend indruk maken op het kind.

Aan alles was immers gedacht in de totalitaire maatschappij behalve aan de liefde. Overal loerde ‘de vijand van de heilstaat’. Het leven draaide erom die koste wat kost te ontmaskeren. Ongetrouwd een hotel opzoeken, überhaupt een kamer huren, behoorde in het zogenaamd zedige Sovjetsysteem absoluut niet tot de mogelijkheden. De passie werd er eerder door versterkt. Zie: ‘Geliefden in een nachtelijke wind’, een hoofdstuk over een wel zeer lichamelijke vakantieliefde, de daar geëtaleerde vanzelfsprekendheid is ontwapenend.

De herinneringen van de verweesde jongen – waarbij het haast ondoenlijk is om daar niet Makine zelf in te zien – zijn net zo terloops gebracht als de stukjes grote geschiedenis. Het zijn de kleine gebeurtenissen die zijn leven richting hebben gegeven. Een heldin van de revolutie, die verguisd wordt, maar in het afgelegen krot wordt opgezocht door een kleindochter. De aanstaande ontmoeting tussen de twee op een zomerdag, wordt door de weesjongen van een heuvel op afstand beschreven.

[…] wat op aarde geluk inhield, nam tenslotte de vorm aan van een ten einde lopende junidag, de fletsgroene uitgestrektheid van een breed dal met hoog gras en de pijlsnelle ren van een heel jong meisje in de richting van een oude vrouw op wier gezicht langzaam een glimlach verscheen.

Met Makine valt te concluderen dat de noodlottige fout die wij mensen maken, is dat we naar altijddurende paradijzen zoeken en dat we daardoor de kortstondige momenten van geluk, die geen leerstelling nodig hebben om eeuwig te bestaan, over het hoofd zien. Kijk hoe krampachtig jonge geliefden zijn. Ze versterken de kracht van hun omhelzingen op het onvermijdelijke moment dat de hartstocht afneemt, nog niet in staat te aanvaarden dat een sleur een zekere aangenaamheid kan hebben. De liefde is in dit magistrale boek alom aanwezig, soms in een droom, soms platonisch, vurig of eenzijdig.

Zo er al een hoogtepunt moet worden aangewezen is dat de ontmoeting met de jeugdvriend Jorka die verminkt is door een gezamenlijk spelletje met een gevonden granaat. Ondanks de nieuwsgierigheid en de onverholen afkeer waarmee hij wordt bejegend, weet hij een oprecht moment van geluk te schenken aan zijn oude speelkameraadje bij wie de weerzin en het plichtmatige mededogen langzaam verandert in bewondering. Tijdens een gezamenlijke boswandeling met het oog op het vinden van wat morieljes om te ruilen voor een fles drank, plukt Jorka wilde bloemen voor de vriendin van zijn speelkameraad. Vijfentwintig jaar na dato realiseert de voormalige weesjongen zich dat Jorka zich ver verheven had boven de menselijke toneelstukjes van haat, spijt en schuld. Daar toont Makine zich een absolute meester.

Soms herinner ik me zijn waarschuwing met betrekking tot die eerste voorjaarsbloemetjes, heel teer en met dunne, breekbare steeltjes die kunnen beschadigen door de plotselinge hitte van ons bloed. Net als de zielen van de mensen van wie we houden.

Guus Bauer

Andreï Makine – Het boek van de eeuwige korte liefdes. Vertaald door Jan Versteeg. De Geus, Breda. 192 blz. € 19,95