Overall

Toen ik vijfentwintig jaar geleden een keer zuurkool met ananas at bij de nieuwe vriendin van een van mijn beste vrienden, was ik getuige van het ontstaan van de eerste barst in hun relatie die later tot een breuk zou leiden. Mijn vriend hield een tamelijk gratuite monoloog over trainingspakken. Hij was ook toen al iemand die zich het brood uit de mond spaarde om een paar Van Bommelschoenen (door mij steevast ‘Van Dobbe of Kwekkebooms’ genoemd) te kunnen kopen. Hij houdt zichzelf voor een man met stijl. Misschien is hij dat ook wel, maar het wekt irritatie als iemand te vaak op de trommel van het esthetische gelijk slaat. Ik liet hem maar praten. De zuurkool was as voortreffelijk as zuurkool kan zijn. Maar de nieuwe vriendin had geen zin in een langdurige relatie met iemand die zijn oordelen niet voor zich kon houden.

Met relaties is het net als met orde houden in de klas. Je geeft meteen aan waar de grenzen liggen en stelt je op als een Gestapo-agent. Als je leerlingen of je nieuwe vriend (m/v) de schrik eenmaal goed te pakken hebben, laat je de teugels vieren en dan denkt de tegenpartij: goh, hij (m/v) is toch een stuk minder eng dan ik dacht. Iedereen blij. Maar in het gesprek over de trainingspakken probeerden beide partijen tegelijk ‘bad cop’ te spelen. Mijn vriend door op steeds luidere toon de manieren van het volk aan de kaak te stellen, zijn vriendin door op steeds hogere toon van hem te eisen dat hij zich wat minder bot zou uitlaten over mensen die hij beneden zijn stijlvolle waardigheid achtte. Toen ik aan mijn derde prak zuurkool met ananas begon, zei ze het:

‘Luister, lief, ik vind trainingspakken ook geen smaakvolle dracht, maar je moet die mensen gewoon in hun waarde laten.’

Afgelopen weekend heb ik, met behulp van de klusvideo van de Gamma, een schutting in de tuin gezet. De vriend van die trainingspakken zegt, als hij een kunstwerk van eigen hand bekijkt, altijd: ‘dat mensenhanden het kunnen maken!’ Dat zeg ik hem met betrekking tot mijn schutting volmondig na. Het is duurzaam vakwerk. Ik denk dat het na de instorting van de westerse beschaving nog vijfhonderd jaar staat en dat het tegen die tijd door de weer opgekrabbelde mensheid alom zal worden erkend als een monument. Werelderfgoed, zonder meer. Jammer dat ik er tegen die tijd niet meer ben om uit te leggen wat mijn geheim is: het zit hem in de fundering. Daarvoor moet je gaten graven van tachtig centimeter diep en twintig centimeter doorsnee. Die giet je vervolgens vol cement, rond een paal die in z’n eentje sterk genoeg moet zijn om een ronddraaiend restaurant te torsen. De rest is techniek. Het enige vervelende is dat het cement in poedervorm wordt aangeleverd, wat bij het geringste zuchtje wind leidt tot een tuinbrede mistbank en een zicht van hooguit dertig centimeter. Dát en de omstandigheid dat het spul na toevoeging van water binnen een kwartier spijkerhard is, deed me besluiten om mijn herenmocassins te verruilen voor mijn regenlaarzen en mijn Italiaanse maatkostuum voor de laatste overall van mijn vader.

Bij het aftimmeren van het laatste schuttingdeel hees ik me – hoewel dat inmiddels, met die betonnen onderlaag gereed voor de eeuwigheid, niet echt meer nodig was – nogmaals in mijn werkpak. Mijn vader droeg in het weekend en op z’n vrije dagen, in en rond het huis, altijd een overall. Net als hij hecht ik weinig belang aan een ‘representatief’ voorkomen. Apen en  gouden ringen. Toch voel ik me altijd opgelaten als ik me in werkkleding in het openbaar moet vertonen. (Waar ik beroepshalve niet altijd aan ontkom.) Dat geldt met name voor klimgordels, trainingspakken en dry suits, maar ook voor mijn trouwpak. Met zo’n pak aan je kont gaan mensen dingen van je verwachten die je – als je mij bent – bijna nooit waar kunt maken. Dat ik zo lang geaarzeld heb voor ik de overall van mijn vader aan durfde te trekken is met een beetje Freud wel te verklaren. Maar vandaag ben ik bij wijze van experiment in mijn werkkleren de straat op gegaan. Nu de palen van de schutting al een week muurvast en kaarsrecht in door mij gegoten beton verankerd staan, durf ik ineens wel. Sterker nog: ik kan niet wachten tot ik hem weer aan mag voor mijn volgende project: een kleine kas voor mijn jongste zoon, die zelf cacaobonen wil gaan kweken. Als we volgend weekend naar tuincentrum Osdorp gaan, hijs ik me, smaakvolle dracht of geen smaakvolle dracht, op zaterdagochtend vast in mijn blauwe kruippakje.

“En de mensen die hem voorbijgingen, wisten niet, dat daar een jongen ging, die àlles zou kunnen, nu hij eenmaal begonnen was; dachten dat het maar zo’n gewone jongen was, een jongen nog zonder geschiedenis, een jongen die daar zo-maar liep…”

Erik Nieuwenhuis