Hedendaags fascisme en de teloorgang van de literatuur

Er zijn nogal wat zaken waar een gefrustreerde schrijver tegenaan kan trappen. De politiek. Cultuurverarming. Goedverkopende thrillerschrijfsters. Lege drankflessen. Fascisten. De ongelukkige auteur in Hoe ik een beroemde Nederlander werd heeft er een dagtaak aan, hij ontziet zichzelf daarbij niet. Lang leve de zelfspot, want daardoor is de verteller die Wouter Godijn in zijn nieuwste roman naar voren schuift behalve ontzettend boos, teleurgesteld en ontheemd ook erg komisch. Literair fulmineren is een kunst die Godijn tot in de puntjes beheerst.

Uit Hoe ik een beroemde Nederlander werd vallen een aantal stokpaardjes te herleiden die ook voorkomen in Godijns eerdere proza en poëzie, waaronder een beklagenswaardige held (Hoe H.H. de wereld redde), twee in elkaar grijpende verhaallijnen (Mijn ontmoeting met God en andere verhalen), diepzinnige vissen (De karpers en de krab), pijnpunten van het schrijverschap (De dood van een auteur die een beetje op Wouter Godijn lijkt). Al zijn werk is herkenbaar aan een luisterrijke, humoristische toonzetting die in dit boek de pagina’s vol neologismen, opzettelijk irriterende, truttige woordjes, spreektaal, al te aperte verwijzingen en cursief gedrukte zinnen wonderlijk genoeg tot een goedlopend verhaal maakt, dat nergens vertraagt en zeker niet verveelt.

De roman begint als een jongensboek over de kleine Wilfried, die zijn moeder voor zijn ogen ziet sterven door een auto-ongeluk. Wilfried houdt van vissen en raakt geobsedeerd door het vangen van die ene grote snoek, die hem ook op latere leeftijd blijft ontglippen. Als jongeman en mislukkeling wordt Wilfried door de regering gevraagd de Nederlandse kroonprinses, die is verdwenen op een mysterieuze berg, te redden. De avonturen van Wilfried vormen een verhaal binnen het verhaal van de verteller, de schrijver die Wilfried heeft bedacht en daarnaast zelf het hoofdpersonage is in een bizar verhaal over liefde, literatuur, hedendaags fascisme, de kracht van het kwaad en het schild van de verbeelding.

De fictieve schrijver windt zich voortdurend op over de teloorgang van de cultuur en in het bijzonder de literatuur in Nederland. Door moderne ‘fascisten’ als Vaandels (die een niet mis te verstane gelijkenis vertoont met Geert Wilders) wordt aan de grondvesten van de beschaving geschud. Kunstenaars worden indirect door het goedgelovige volk weggestemd, afgeserveerd ten gunste van chauvinistisch, plat vermaak.

Het immer durende debat over hoge en lage cultuur wordt weer eens opgevist, al kan Godijn niet worden beticht van het presenteren van een eenzijdige visie. Hij laat de gloedvolle betogen ten behoeve van de culturele canon slim pareren door vertegenwoordigers van de tegenpartij zoals het personage Vaandels, maar ook een bloedmooie en niet eens zo domme thrillerschrijfster en een blijmoedige psychiater. De jammerlijk schreeuwende auteur raakt steeds dieper in de ellende: hij verliest zijn geliefde, zijn huis en komt bijna om in drank, stront en braaksel. Uiteindelijk pleegt hij zelfs een misdaad, al maakt hij ook daar een potje van zodat hij zelf als slachtoffer eindigt. In zekere zin is de maatschappij verantwoordelijk voor zijn misstap, want eerder in het verhaal zegt hij:

 (…) wat men vroeger altijd meesmuilend veronderstelde – kunstenaars zijn gek – wordt bevestigd door het moderne hersenonderzoek. Het gebied in de hersenen dat verantwoordelijk is voor waanzin overlapt met dat wat de bron is van creativiteit; en dat is nu juist géén reden, gierige dames en heren, om kunstsubsidie af te schaffen. De kunstenaar wie het onmogelijk wordt gemaakt kunst te produceren, zal maar al te vaak krankzinnig worden. (Toen men Hugo Claus eens vroeg wat hij zou zijn geworden als hij geen schrijver had kunnen zijn, antwoordde hij: ‘Misdadiger.’)

Een grote bezorgdheid en verontwaardiging over de morele stand van zaken in Nederland komt duidelijk naar voren in Hoe ik een beroemde Nederlander werd. Godijn maakt er gelukkig geen treurzang van, maar kritisch is hij wel. Door de kakafonie van botsende opvattingen, literaire genres, wonderbaarlijke avonturen en cynische scheldkanonnades heen klinkt een serieuze ondertoon. Maar ook weer niet te serieus: uiteindelijk draait het allemaal om de fantasie. Waarmee niet gezegd is dat de fantasie geen serieuze zaak is, want dat is het natuurlijk wel.

Marleen Nagtegaal

Wouter Godijn – Hoe ik een beroemde Nederlander werd. Atlas Contact, Amsterdam. 220 bladzijden, € 19,95.