Kameleon

Wie zijn debuut vernoemt naar de plek waar afgedankte spullen heen worden gebracht heeft iets te vertellen. De stort is niet het historische debuut van Joost Oomen (1990). Oomen was eerder (2010-2011) huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen en bundelde de gedichten die hij als huisdichter schreef in Vliegenierswonden. In 2011 won Oomen het Hendrik de Vries-stipendium en een paar maanden geleden verscheen De stort als deel zes in de Hendrik de Vries-reeks. Oomen is nu stadsdichter van Groningen. In De stort staan licht groteske verhalen over een jeugd, over meisjes en over wat het is om een jonge dichter te zijn. Er komen veel gordijnen en saaie buitenwijken in deze bundel voor. En de stort, de afvalpas en de onschuld, die natuurlijk weer verloren gaat.

Eerst maken we kennis met een nogal ongrijpbare jonge dichter: ‘Hij heeft zelf beweerd dat hij een vooraanstaand zakenman is geweest/ Hij heeft ooit gewerkt als parelduiker in Griekenland/ maar dook toen alleen sponzen op en sprak: ‘Deze hebben we harder nodig’. Hij beweert veel en heeft misschien ook wel wat te vertellen. Hij luistert naar platen van oude dichters ‘die hij de wandelstok zal ontnemen.’ Bij zijn installatie als stadsdichter las Oomen het openingsgedicht De jonge dichters van eeuw nummer 21. voor. Ik had hem nog nooit horen voorlezen. Als je het gedicht leest zou je niet bedenken dat het gedicht voorgelezen kan worden zoals Oomen dat doet. En toch laat dat juist zien waarom Oomen een talent is. De gedichten laten zich pathetisch voorlezen, maar op papier komen de meeste gedichten iets kalmer over. Het kan alle twee. De jonge dichter van de eenentwintigste eeuw is een kameleon:

Hij heeft zich ingeschreven bij zestien gemeentes tegelijk
maar is nog steeds geen doctorandus
Hij staat gefotografeerd zonder tanktop en staat gearchiveerd onder noemers
als hot guy en young boy fucks hot nurses

Oomen een voorkeur voor vervreemdende situaties. Aan het eind van de bundel staat bijvoorbeeld: ‘Ik zit in bad en ben bang/ dat een inbreker mijn huis in sluipt.’ Hij stelt zich vervolgens voor : ‘Hoe hij mijn kamerdeur nerveus zal opendrukken (…) Dan kruipt hij in de lades (…) laat/ de computer staan/ Veel liever neemt hij iets handzaams mee’. Het gebeurt niet, maar de dagdroom heeft wel iets veranderd; hij was zo echt dat de ik anders tegen de dingen aan gaat kijken:

als ik uit bad kom, met een handdoek om mijn middel
heeft de kamer iets onherkenbaars voor mij
De stoel is niet meer gastvrij
Het bed wil ik niet meer in slapen

De stort vertelt het verhaal van een generatie die nu twintig is. In het eerste en het laatste gedicht gaat het expliciet over poëzie (als je toneel als een verwijzing naar literatuur wil lezen) daartussen staan negentien gedichten waarin een brand (‘in de ochtend is het huis afgebrand’), een liefde (‘ze heeft de gordijnen aan elkaar gelast.’), een onschuldige koe en triestige wijken (‘Wij zijn de kamerhuurders, dragen maandkaarten voor de stort / wij komen om door woningbranden.’) figureren. Oomen lijkt pretentieloos, maar wil wel degelijk serieus genomen worden: ‘Dit is allemaal echt gebeurd (echt waar!)’. Ook een wat minder gedicht over Sieb de Baas wiens hondje is overleden: (‘wat erg tragisch was’) valt op door de rake slotzinnen: ‘Dit soort mannen valt het stilste van de wereld.’ Wat mij betreft had het een grotere bundel mogen zijn. Oomen is grappig en energiek en Oomen koestert iets onbenoembaars. Met weinig tierelantijnen en in pregnante beelden weet hij een raadselachtige wereld op te roepen. Een rijk debuut.

Rieuwert Krol

Joost Oomen – De stort. Passage, Groningen. 44 blz. € 14,50.