Een zwerftocht per canto

‘De ware vrijheid luistert naar de wetten,’ schreef Jacques Perk in een sonnet. René Huigen moet dezelfde gedachte hebben gehad, toen hij besloot om een epos te schrijven. Een dwingende vorm kan onverwachte beelden opleveren. De dichter gaat al schrijvende zijn weg als een rivier die zich in haar loop laat dwingen en verrassen door het metrum van het landschap.

Nu worden er nog steeds sonnetten geschreven, maar wie waagt zich nog aan een epos? Met een held? Geschreven in een ‘verheven taal’, gedicteerd door een muze? Nee, veel moderne voorbeelden had Huigen niet toen hij het in 2005 verschenen Steven! schreef. Ik was dan ook benieuwd wat hij met het genre had gedaan. Weet hij de tijdgeest te vangen in een vorm die associaties oproept met Oudheid en Middeleeuwen?

Huigen komt in ieder geval met een bijzondere held op de proppen, één die hij heeft geleend uit Sigarenwinkel van Álvaro de Campos (een heteroniem van Pessoa). Het vers begint in de vertaling van August Willemsen als volgt: ‘Ik ben niets/Ik zal nooit iets zijn./Ik kan ook nooit iets willen./ Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.’. Bepaald geen taal die past bij epische helden als Odysseus, Gilgamesj en Aeneas.

Steven Zonder Metafysica, de held van Huigens epos, is een avonturier van de geest en in de twee lange gedichten die aan hem zijn gewijd, worden we niet meegenomen op een zwerftocht over de Middellandse Zee, maar reizen rond in Stevens hoofd. De muze laat Huigen verhalen ‘van een man die thuisbleef’, maar doet dat wel in jambische pentameters en een archaïserende taal, met soms ingewikkeld geconstrueerde zinnen. Zo wil een gedicht natuurlijk wel ‘verheven’ klinken, al haalt Huigen dat graag onderuit door plotseling met een modern cliché te komen. ‘Naar gelang de pet die U hebt opgezet’ staat er dan opeens.

Intussen duelleert de dichter rechtstreeks met zijn voorgangers door talloze verwijzingen op te nemen naar Homerus, Milton, Joyce (Steven/Stephen?), katholieke heiligen, Byron, Plato etc. Steven lijkt op zijn zwerftocht ‘per canto’ niet alleen door zijn hoofd, maar ook door de complete literaire canon te reizen. Vooral in Steven! neemt het intertekstuele spel een hoge vlucht, wat soms wat vermoeiend is en het zicht op Huigens stilistische kwaliteiten ontneemt. Ook de archaïsmen in het eerste deel storen meer dan in deel 2, waarin de stijl veel speelser is en soms zelfs hilarisch wordt. Het lijkt wel of het genre hem in deel 1 nog te veel imponeert en hij er pas in deel 2 zijn eigen draai aan durft geven.

Maar dan doet hij het ook meteen goed. Zo goed zelfs, dat je je kunt afvragen of je nog wel met een epos te maken hebt, en Huigens niet eerder een kat-en-muisspel met het genre speelt. Want is hier eigenlijk nog wel sprake van een verhaal? In deel 1 lijkt er nog van alles te gebeuren: de heilige Vincent neemt Steven mee naar de afgrond van de hel, waar hij aan de wortels van bomen ‘bungelend boven de onmetelijkheid’ hangt. Later ontmoet hij een vreemdeling die hem hoog de lucht in voert boven de stad Sintra, het aardse Paradijs volgens Byron. Na nogmaals een bezoek aan het inferno van zijn ziel, keert hij terug naar de Sigarenwinkel, zwaait naar de man aan de overkant en maakt zich uit de voeten. ‘Waarheen, weet u alleen, o Muze. Zolang U zwijgt, zal Steven dolen’, staat er dan in de slotregels.

Na acht jaar roept de dichter de Muze opnieuw aan en verschijnt Steven II. De held steekt de straat over (of is het de rivier de Lethe?) en bezoekt de man aan de overkant, die beweert zijn vader te zijn. De gebeurtenissen die dan volgen, vinden niet alleen in Stevens hoofd plaats, maar vooral ook in de taal. Meer dan de epische vorm gaan de woorden de loop van de gebeurtenissen dicteren. Huigen richt zich in deel 2 steeds meer op een onttoverde wereld. Alleen de taal kan nog betoveren. Mooi is het, hoe hij de lezer in één zin weet te voeren van een abstracte, filosofische wereld naar een tastbare, banale. Als Steven een trap bestijgt, staat er:

Tijdens zijn opgang steeg zo met hem ook
Zijn onbegrip, dat hem naar de diepste
Kelders van zijn onbegrepen Zelf voerde,
Tot achter hem de man hem een duwtje
Gaf, en hij, in plaats van dieper steeds te gaan,
Een behaaglijk met gaslampen verlicht
Boudoir betrad.

Beeld en werkelijkheid gaan bij deze dichter zo door elkaar lopen, dat een metafoor het vehikel wordt dat de hoofdpersoon (letterlijk) naar een andere plek voert. De taal is de stuwende kracht in dit moderne epos, niet de daadkracht van een held. In een interview kondigt Huigen een derde deel aan. Ik verheug me erop en verwacht dat hij daarin het klassieke genre van het heldendicht nog meer naar zijn hand zal weten te zetten.

Henry Sepers

René Huigen – Steven! en Steven II. De Bezige Bij, Amsterdam. 64 en 72 blz. € 16,50 en € 17,50.