Speelt geen tuba

Jean Pierre Rawie (1951) is een van Nederlands populairste poëten. Menigmaal verschijnen strofen uit zijn vormvaste gedichten, al dan niet verhaspelt, in rouwadvertenties. Hij heeft, aldus Gerrit Komrij, een sterke terminale citeerbaarheid en werd in het verleden net als zijn kompaan Driek van Wissen nog weleens uitgemaakt voor ‘plezierdichter’. Me dunkt, een uiterst vervelende bierkaai. Alsof rijm iets vies zou zijn en, bijvoorbeeld in het geval van het sonnet, er niet een eeuwenlange traditie is waar je maar even tegenop moet zien te versvoeten. Leve het archaïsche woord. Voorwaar.

Keuze-Groninger Rawie liet in de afgelopen jaren in het Dagblad van het Noorden zijn laconieke licht schijnen over heel wat uiteenlopende onderwerpen, zoals onder meer de zo typische Nederlandse drang tot spellingshervorming, open podia en amateurdichters, het hedendaagse gejij en gejou, de aangename wellevendheid van de zuiderburen, de islam, het Polenmeldpunt, het studentenleven in Groningen, de twee jaar blokfluitlessen die, o hoe wreed is het kinderlot, vooraf dienen te gaan aan het leren bespelen van een viool en zijn opname na een beroerte. (Gelukkig ook door de arts niet bestempeld met het nieuwerwetse herseninfarct.)

Deze columns vinden nu hun definitieve vorm in Vroeger was alles beter, behalve de tandarts. Tsja, het prozadebuut van de dichter dus.

Rawie in het voorwoord.

Indien ik iets ben, ben ik een dichter, maar dat betekent hier te lande niks zolang je nog niet dood bent. [ …] Vaak is mij op voordrachtavonden gevraagd wanneer men mijn eerste roman tegemoet mocht zien, terwijl een violist er bijvoorbeeld zelden verantwoording voor hoeft af te leggen dat hij geen tuba speelt. Ik aarzel dit typisch Nederlands te noemen.

De teksten zijn losjes thematisch geordend onder de koppen Letteren, Macht, Kroon, Kunst, Kennis, Geloof en Sic transit. De lengte, ingegeven door de beperkte ruimte in de krantenkolommen, noopt de auteur zogezegd kort en krachtig te zijn en zo goed als elke miniatuur af te sluiten met een frappe. Het geeft de lezer de zogenaamde ‘Atem’, even lucht om te kunnen (her)interpreteren. Rawie heeft precies de juiste toon gevonden: laconiek, aanstekelijk, met een fijnbesnaarde humor, speels en tegelijkertijd nauwgezet. Dat is deze woordkunstenaar natuurlijk ook aan zijn stand verplicht.

Rawie kan heerlijk schmieren en is op z’n best in de zelfspotmodus. Hij schetst zichzelf als een behoorlijk kwasterig kereltje, enige koketterie is hem (het personage) niet vreemd. Het past bij deze schrijver, ja schrijver. Hij poneert stellingen waar elk weldenkend mens het alleen maar zeer ruimhartig mee eens kan zijn. Gij zult niet bloemlezen, maar dit soort heerlijke klaagzangen kunnen er niet genoeg worden gepubliceerd. Rawie is in interviews vrij gesloten over zijn privé-leven. Het lijkt erop dat hij in deze teksten het een en ander prijsgeeft over zijn verleden. Met groot ongeduld wachten wij op meer proza van de Heer onder de dichters. Of het een roman wordt of niet, maakt daarbij geen fluit dan wel tuba uit.

Guus Bauer

Jean Pierre Rawie – Vroeger was alles beter, behalve de tandarts. Bert Bakker, Amsterdam, 224 blz. €17,95.

(foto: © Coen Peppelenbos)