In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 32: Schimmen van schoonheid.

We gaan naar Rome, we gaan naar Rome

Een marathonloper telt af. Hij is blij als hij over de helft is, hij weet zich gesterkt als tweederde van de afstand gelopen is, maar dat laatste stuk lijkt steeds zwaarder en zwaarder te worden. Het vergaat de lezer van de Volledige werken van Louis Couperus net zo. We zijn bij deel 32 van de 50, maar hemeltjelief wat zitten er toch trage deeltjes in dit oeuvre. Schimmen van schoonheid is weer zo’n deel vol met terecht vergeten verhalen. Sterker nog, terwijl je ze leest, slaat de vergeetachtigheid al toe.

Schimmen-van-schoonheidDe verhalen in Schimmen van schoonheid, beginnend in Babylon, maar voor het overgrote deel spelend in Italië, vooral Rome, kom je steeds dichter naar onze tijd. In het eerste verhaal is Ghilgâmes de hoofdpersoon, in het laatste Lucrezia Borgia en we zijn dan door de eeuwen heen aanbeland in 1519. En wat we in die tussentijd gezien hebben is vooral veel willekeurige wreedheden van koningen en pausen, met daarnaast een enkele heilige (Francesco van Assise) en kunstenaars (Donatello, Cellini). Slechts één keer verlaagt Couperus zich tot een lagere klasse en is een gladiator de hoofdpersoon. Natuurlijk wel weer een heel mooie gladiator. ‘Ik was jong en zorgeloos. Ik was twintig jaar en sterk.’

En tijdens het lezen van al deze verhalen vond ik die continue aandacht voor de machtigen, de rijken, de mooien en de sterken criant vervelend. En wat heb ik schoon genoeg van een verhaal dat weer voorafgegaan moet worden door zo’n langdradige beschrijving van de natuur en de omgeving in van die eindeloze en propvolle zinnen.

In een stille glorie van zomerzonneschijn, onder de klare, middagblauwe lucht, droomde de kalme stad, Ravenna, maar langs de cypressen van de paleisplaats vielen de schaduwen al langer neêr als zacht violette doorzichtigheden: de even amethystkleurige schimmen van den klaren dag, de ontastbare lila-kleurige zielen der zuilen en boomen, die langzaam vergleden over marmerplaveisel en langs marmeren muren, als of het in den goudlichten dag tusschen donkere boomen en blanke gebouwen spookte…

Tusschen de ter-zijde zuilen van het peristylium des paleizes, dat zich daar bij de hoofdkerk, de Basilica Crucis, uit breidde in de kalme, klare schaduwdoorspookte stilte van het zonnemiddaguur, werden de gordijnen, die, naar de gewoonte des tijds, in het midden samen geknoopt, dus ten deele neêr vielen met een zwaren bundel plooien, lichtelijk gebeurd, om doortocht te verleenen, en een groep van drie vrouwen trad uit.

Schimmen van schoonheid is binnen deze Couperusmarathon de man met de hamer. Geef me in godsnaam weer zo’n mooie roman als Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… of De boeken der kleine zielen en ik kan weer even door, maar niet nog zo’n verhaal waarbij het lijkt of Couperus per woord werd betaald en maar door pende en door pende.

De middag trilde van hette, die als zichtbaar neêr goudde over de vlakte, waar de witte huizen blokten onder de sycomoren en de kokospalmen, slank schuin de sierlijke stammen, hare kruinen van lange bladeren als zonneschermen opstekende in het sidderende lazuur van de lucht. Maar achter het Huis des Konings donkerde het wondere cederenwoud en blankten de lelietuinen, en de valleien van de rozen van Saäron glooiden af naar den, onder het naaldenloover koel blauwen, Jordaan, en geurden.

Ik heb er genoeg van al die worstzinnen te lezen, die maar kronkelen en karbonkelen. Ik heb zin om naar Oud Eik en Duinen te lopen en dat kutzuiltje van Couperus omver te trappen.

Bij de oevers van den Tiber, in de grassige weiden, waar de jonge Romeinen gewoon waren zich te verzamelen voor athletische en krijgshaftige oefening, rees de breed machtige toren omhoog, torende de trotsche marmeren bouw, drie verdiepingen òp, die verdiepingen zich versmallende, zich verslankende naar den blauwenden ether toe, en iedere verdieping uitbreidende een wijd terras, met aarde bedekt als een hangende tuin, waarin, regelmatig, en donkerend groen, tegen schel azuur, de groote cypressen op stonden. Zoo waren het op den marmeren toren drie ronde cypressehoven, de eerste de wijdste van omgang, de tweede nauwer, de derde het nauwst, en de drie terrassen, door trappen verbonden, tusschen de regelmatig geplante cypressen, met kleine marmeren kameren, pavillioenen, kapellen, van marmer en kostbare steensoort, mozaïekstraten er tusschen, overdekt als een kleine stad: een Babel gelijk, dat torende in de wolklooze lucht, maar symmetriesch van lijnen en bereikte volmaaktheid van wel heel trotschen, maar niet te vergeefs reik enden hoogmoed: de hoogmoed om de goden te naderen meer met het symbool, dan met een werkelijkheid van marmeren terrassen op terrassen in de wolken en de hemelen toe.

En hoewel sommige verhalen wel aardig zijn om te lezen (mijn favorieten zijn ‘De naumachie’ en ‘De bezitting van Messer Donato’), snap je bovenal waarom een groot deel van het oeuvre van Couperus nooit meer gelezen wordt. Behalve door literatuurwetenschappers en Couperusgekkies.

Coen Peppelenbos

Louis Couperus – Schimmen van schoonheid. Volledige werken deel 32. Veen, Utrecht / Antwerpen 1991 (oorspronkelijk uitgave Van Holkema & Warendorf 1912). 224 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)