Casino

In de roman Casino van Marja Brouwers, genomineerd voor de Libris-literatuurprijs voor het jaar 2005, wordt de lezer geconfronteerd met een jachtontwerper, die weliswaar een florerend bedrijf runt (Design Nautique), maar van schepen en zeilen geen enkel benul heeft en die uitsluitend nautiese termen hanteert die of niet bestaan of verkeerd worden gebruikt.

Deze man, Philip van Heemskerk heeft het over een couchette als hij een hut bedoelt (een couchette heeft men bij de Wagon Lits), hij heeft het over een keukentje, waar dat kombuis moet zijn, en hij geeft een zeiljacht een cockpit, terwijl de term stuurhuis is, daarnaast beweert hij over zeilen onzinnigheden als: ‘Wind en stroming waren vaak al voldoende om de boot naar zijn bestemming te brengen’, hoewel het tegendeel zich vaker voordoet. Of: ‘Er was iets mis met de manier waarop het zeil zichzelf rond de mast behoorde te vouwen’, maar geen enkel zeil kán zich rond de mast vouwen, bepaalde zeilschepen met een aluminium mast kunnen het grootzeil wel in de mast zelf oprollen en zo een traploos rif voeren, maar ‘zelfvouwende zeilsystemen’ bestaan niet, en evenmin kan het kompas ‘scheel kijken’, zoals ook het woord touwen door geen enkele zeiler wordt gebruikt, dat zijn lijnen, vallen of landvasten en de scheepsemmer aan boord noemt men geen emmer, maar een puts. Werkelijk alles is ernaast. Dat een auteur van zeilen geen verstand heeft, is niet erg, maar schrijf er dan niet over.

‘Philip trok de wc door en ging naast Moura op het bed liggen.’ Wij bevinden ons hier aan boord van een zeiljacht en daar zou een stortbak, zoals wij die thuis kennen, wel erg overdadig klotsen, reden waarom men op zeilschepen dan ook geen wc’s met vallend water doortrekt, maar pomptoiletten gebruikt, handmatig dan wel elektries bediend. Op pagina 130 beschrijft Philip een bijna-aanvaring met een passerende vrachtvaarder op volle zee. Dat Philip, de jachtontwerper, abusievelijk beweert dat hij ’s nachts alleen maar op de achtersteven een wit licht mag voeren (hij zou het hier eigenlijk over het heklicht moeten hebben) terwijl zich op ieder zeegaand jacht ook op de hoofdmast een naar voren schijnend wit licht bevindt (het zogeheten stoomlicht) laat ik buiten beschouwing, maar als de auteur die arme sukkel ook nog laat beweren: ‘Ik kwam terecht op de golfslag en mijn boot werd niet geraakt, ik sloeg alleen maar om’, dan zou ik niemand aanraden om bij de firma Design Nautique ooit nog een jacht te laten bouwen. Dat een groot zeiljacht, waarvan alleen al de fokkenmast 13 meter hoog blijkt te zijn, zou omslaan (platslaan is de term) in de boeggolf van een passerende vrachtvaarder is uitgesloten. Het is even ongeloofwaardig als het feit dat schipper Philip, die de naderende kolos in het zicht had, zelf geen enkele poging zou hebben ondernomen om zijn koers te verleggen. En dat de schrijfster dit grote schip – het betreft hier een motor sailer met drie masten – laat ‘schommelen’ alsof het een roeiboot betreft, in plaats van ‘rollen’ of ‘deinen’ kan er ook nog wel bij.

         Maar wat er absoluut niet bij kan, aangezien het in strijd is met de natuurwetten, is wat jachtontwerper Philip op pagina 129 beweert in verband met zo’n roekeloos passerende tanker: ‘Maar gelukkig verplaatsen ze bergen water, dus de golfslag helpt je vaak al voldoende om van ze weg te komen als ze je niet zien.’ Net als met wind en stroming gaat het hier weer vanzelf. Je hoeft eigenlijk niets te doen, geen vroegtijdige koersverandering, geen marifooncontact, welnee.

        Hier staat tweemaal onzin. In de eerste plaats heeft de grote massa water die door een tanker verplaatst wordt geen hoge golfslag ten gevolge en in de tweede plaats wordt hier gesuggereerd dat de golven van een naderend schip een ander schip eerder bereiken dan het schip zelf. Een kind dat met een bootje in een vijver speelt weet al dat dit niet het geval is. De boeggolf van een schip staat in een v-vorm naar achteren gericht en de boeg van het schip passeert dus eerst. Als het passerende schip in zijn geheel voorbij is volgt nog een hekgolf, die hetzelfde patroon volgt als de boeggolf. Los van dit alles staat nog dat de door de passerende vrachtvaarder veroorzaakte golven een verticale beweging op het andere schip zullen uitoefenen en geen horizontale, met andere woorden, het schip zal in de golfbeweging op en neer deinen en afhangende van de voorliggende koers in meer of mindere mate rollen, maar nimmer zijdelings naar een veiliger plaats worden weggezet, waar het vervolgens ‘omslaat’.

In zijn artikel ‘Literair overleven en dat ook verdienen’ in NRC van vrijdag 30 augustus 2013 noemt Arnold Heumakers de roman Casino van de hand van Marja Brouwers als een van de boeken die ‘een heel tijdperk historisch en thematisch samenvatten in een ingenieuze vertelling’.

         Toe maar.

         Het is volgens Heumakers een der boeken die de tand des tijds zullen doorstaan.

Ik heb het boek destijds met stijgende verbazing gelezen en het daarna voor altijd weggelegd, dacht ik, maar ik heb het voor deze gelegenheid nog eenmaal uit de kast getrokken en wil Arnold Heumakers en de geïnteresseerde lezer de navolgende, ingenieus vertelde scène, niet onthouden.

Hij nam de afslag en stuurde zijn Toyota vaardig van de hoogte naar beneden in de richting van de zeeboulevard, tot hij op de laatste helling van een brede straat wilde remmen voor een stoplicht dat een kleine honderd meter voor hem op rood sprong. Hij trapte zijn rem in tot op de plank en de auto reed door, in een stompzinnig versnellend tempo. Hij trapte nog eens op het rempedaal en dat hielp geen zier. Het ding klapperde zonder enige weerstand te bieden tussen zijn voetzool en de carrosserie. Met een ruk trok hij de handrem omhoog en ook daar reed de Toyota, eenmaal bezig met bergafwaarts te accelereren, zonder voelbare moeite doorheen. Hij zette zijn waarschuwingslichten aan en klemde zijn handen rond het stuur. Overrompeld zag hij zijn dolgeworden machine kaarsrecht afstevenen op de achterbumper van een Jaguar, die voor het rode stoplicht stond te wachten.

Wat ziet de lezer nu voor zich:

        1. Een chauffeur trapt tot zijn ontsteltenis door zijn rem, terwijl hij een helling afdaalt.

        2. De handrem doet het ook niet. (Hij vergeet terug te schakelen en maximaal op de motor te remmen, hetgeen door de schrik van het moment begrijpelijk is).

        3. Ongeveer honderd meter verder naar beneden staat een Jaguar voor een rood stoplicht te wachten.

        4. De ‘dolgeworden machine’ accelereert bergafwaarts, bijna honderd meter lang. Als we de snelheid van de Toyota op vijftig kilometer per uur schatten, wanneer de chauffeur tevergeefs tracht te remmen, dan zal de wagen op het moment van de aanrijding toch minstens een snelheid van zeventig kilometer per uur hebben, zo niet tachtig.

        Dat wordt geen aanrijding, dat wordt een crash!

        Woensdag gehaktdag!

        Je zet je als lezer al schrap.

         Maar wat lezen wij?

‘Tegen de bumper kwam hij met een niet geringe klap tot stilstand.’

        Pardon?

        Met een niet geringe klap?

        Einde oefening, zal je bedoelen!

        Die bestuurder hangt met een ingedrukte borstkas over het stuur en zijn gezicht lijkt op een kersenvlaai. En de persoon in de Jaguar heeft of een gebroken nek, of een zware whiplash.

        Maar de chauffeur in kwestie reageert als volgt:

‘Shit’, zei hij sip.

        Waarna zich uit de Jaguar ‘een broze jonge vrouw’ verheft, die hem met ‘een quasi-argeloze, zwaarbewimperde oogopslag’ aanstaart en vervolgens ‘naar hun innig verstrengelde bumpers’ kijkt. Even later belt ze haar vriend Philip van Heemskerk op, de eigenaar van de Jaguar, en doet hem verslag van het voorval. En haar eindbalans: ‘Er zitten krassen op de bumper.’

        Even Apeldoorn bellen.

        En letten wij vooral op de symboliek van de ‘verstrengelde bumpers’, die vooruitloopt op de verhouding zoals die tussen deze twee weggebruikers zal ontstaan.

Op de pagina’s 160 en 161 valt het woord casino enkele malen, maar niet om er een ‘gelegenheid voor kansspelen’ mee aan te duiden.

C’è un gran casino!’ roept Philip van Heemskerk tijdens een telefoongesprek in de hoorn, wat bij navraag ‘Het is een grote chaos’ blijkt te betekenen, zodat de titel van dit boek tenminste klopt.

L.H. Wiener