De man die bijna president van Frankrijk was

Lang geleden kwam ik op Gare du Nord Jacques Chirac tegen. Hij was op weg naar Londen, voor een afspraak met Tony Blair. Anderhalf uur eerder had ik hem op de radio horen zeggen: ‘Ik heb heb nog nooit met de Eurostar gereisd. Dat ga ik vandaag doen. Ik kijk er naar uit.’

         Hij stond op een roltrap, met Bernadette – zijn vrouw – naast hem. Ze gingen omhoog, voor hen lijfwachten, achter hen een aantal medewerkers. Ze zwaaiden naar een groepje mensen dat zich onderaan de roltrap verzameld had. De uitzwaaiers waren Japanse toeristen, ze hadden levensgrote koffers bij zich en je kon aan hun gezichten zien dat ze iets meemaakten waar ze het de rest van hun levens nog vaak over zouden hebben. ‘Stond ik daar op de trein te wachten, en wie loopt er het station binnen?’ kon je ze horen denken, ‘de president van Frankrijk!’ En – om nog even door te fantaseren – ‘hij zwaaide naar me!’ ‘Niet te geloven!’ ‘De president van Frankrijk zwaaide naar me!’

         Ik had Chirac eerder gezien, jaren daarvoor, in de tijd dat hij nog burgemeester van Parijs was. Hij stapte uit een taxi achter het Hôtel de Ville, en stak de straat over. Ik stak ook over, vanuit tegengestelde richting. Precies in het midden kruisten we elkaar, hij keek me aan en ik mompelde iets van ‘bonjour monsieur’ en hij beantwoordde mijn groet met een opgewekte lach en: ‘Bonjour jeune homme.’

         Twee weken geleden zat ik in de Thalys en maakte foto’s van mijn flesje. Ik reisde eerste klas, niet uit gewoonte maar vanwege een speciale zomeraanbieding waardoor je, mits je op tijd reserveerde, eerste klas kon reizen voor de prijs van een tweede klas kaartje. Ik behoorde tot de uitverkorenen, er was zelfs nog een solofauteuil beschikbaar.

         Dat ik mezelf desalniettemin in een tweedeklasrijtuig waande, nam ik maar op de koop toe – in de aanbieding had natuurlijk niet gestaan dat het wenselijk is om, als je eerste klas reist, je ook eerste klas te kleden.

         En zo snelde ik naar Parijs in een coupé vol korte broeken, bermuda’s, T-shirts met onbegrijpelijke teksten – ik herinner me ‘Look at me and you know why’, de drager, een dikbuikige Engelsman, nodigde niet bepaald uit om langdurig bekeken te worden –, multiculturele weekendtassen, baseballpetten, zonnehoeden.

         Hij zat schuin achter me, en hij was in gezelschap van een dame die zijn secretaresse had kunnen zijn, al deden de zware make up, het inktzwart geverfde haar, de roodleren kokerrok – dit alles in combinatie met een leeftijd die ik inschatte als ‘belegen middelbaar’ – vermoeden dat haar beroep in een ander domein gezocht moest worden. Niemand herkende de man die, telkens als ik me omdraaide, een geamuseerde blik op mijn flesje wierp.

         Een beetje een samenzweerderige blik ook, alsof hij aanvoelde dat ik, in tegenstelling tot de andere reizigers, zijn identiteit geraden had. Hij had iets van een kind met wie je een geheim deelt, en dat daar veel plezier aan lijkt te beleven.

         Ik dacht aan de schandalen, een akkefietje in een New Yorks hotel, een kamermeisje dat gelogen had, of misschien toch niet, de arrestatie, de getergde blik van een man die gefilmd werd tijdens een hoorzitting in een Amerikaanse rechtbank, zijn vrouw die zich voor hem had ingezet, maar die, toen alles achter de rug was, toch maar een echtscheiding aanvroeg, een vers schandaal, alweer in een hotel, in Lille dit keer, foto’s gemaakt op het festival van Cannes waar hij vergezeld werd door een blonde dame die zijn nieuwe vriendin scheen te zijn, verre horizonten die hij aan het exploreren was, lezingen in Afrika, want daar konden ze wel wat goede raad gebruiken.

         Toen ik uitstapte en mijn koffer uit de trein trok, stond hij achter me. Hij knipoogde en de dame in de rode kokerrok lachte breed. Ik dacht aan mijn ontmoeting met Chirac en vroeg me af of ik net als toen ‘bonjour monsieur’ moest zeggen. Zo ja, wat kon ik als antwoord verwachten?

         De tijd dat iemand mij ‘jeune homme’ noemt ligt ver achter me, en ik besloot het risico te vermijden dat de man die bijna president van Frankrijk was geweest, me zou aanspreken met ‘monsieur’.

         Ik knipoogde terug.

Aristide von Bienefeldt