Bezigheden buiten huis hebbende (3)

‘U bent toch de moderator van zo-even?’ De omfloerste stem dringt maar nauwelijks tot uw inktslaaf door. Hij is in de trein huiswaarts van een openbaar interview drukdoende met een volgend project: F, een roman over hypnose, een ongelovige priester, een meester-vervalser en een malafide beursmakelaar. In de kantlijn schrijft hij: ‘Daniel Kehlmann is op zoek naar de blackbox van mensen die ten onder zijn gegaan.’

Ja, het is een verontrustend boek, zoals dat tegenwoordig zo mooi heet. Maar het zinnetje klopt niet, of maar deels, want als Kehlmann al een recorder heeft opgedoken, houdt hij zijn bevindingen grotendeels voor zichzelf. Te gezocht, zal de uiteindelijke recensie niet halen.

Iemand legt een hand op zijn knie en zegt: ‘U gaf de auteur mooi de ruimte.’ Wanneer uw inktslaaf opkijkt, moet hij zijn blik terstond afwenden. Zulke koolzwarte, ja, hypnotiserende ogen heeft hij nog nooit gezien. Een vrouw in een duur mantelpak, een designjas achteloos over de arm geslagen. Een diamanten ring, minstens anderhalf karaat. Echt uiteraard, een straatrover zal onder haar medusablik verstenen.

De pronkvrouw van de beursmakelaar. Is het eindelijk zo ver? Verschijnen personages uit boeken nu ook al bij daglicht. Wat doet ze in de tweede klasse? ‘Maar,’ vervolgt ze, ‘uw eigen plek heeft u nog niet gevonden.’

Uw inktslaaf wil protesteren. Hij heeft nu toch een schrijfcel in een verder in onbruik geraakte pastorie. Geen boven-, onder-, en zijburen. En de vele bewoners achter, sommigen wonen er al honderden jaren naar tevredenheid, zijn uiterst rustig. Al vreest hij voor het slapengaan nog weleens dat ze xylofoon gaan spelen. De vrouw schudt haar handen. Om haar polsen verschijnen armbanden met veren en kralen. En vooral botjes die akelig tegen elkaar rammelen

‘Het probleem schuilt in uw naam,’ zegt ze. ‘Bauer, daar zit veel pijn in.’ Een tel denkt uw inktslaaf aan de volkszanger(s). ‘Uw achternaam zegt letterlijk “Au”.’ Juist. Alles is voorbestemd. Geen schijn van kans. Hij, doorgaans niet op zijn waffel gevallen, is er even stil van. Dan zegt hij: ‘Mevrouw, het is nog veel erger dan u denkt. In mijn paspoort staat Augustinus Paulus Mauritius Bauer.’

Van pure verrukking gooit ze haar armen in de lucht. Het lijkt er even op dat ze gaat zingen, al dan niet bezwerend. ‘En weet u mevrouw,’ zegt uw inktslaaf snel, ‘met de initialen GB heb ik het ook niet getroffen. Godfried Bomans, Gerbrand Bakker, Geert Buelens en niet te vergeten Graa Boomsma. Allemaal heel succesvol.’

Voordat ze opstaat – haar halte is gekomen, Heemstede-Aerdenhout, heel passend – legt ze een visitekaartje neer. ‘Ja, daar is voor u niet veel meer eer te behalen. Het is maar de vraag of zelfs een pseudoniem helpt. We zullen heel hard aan uw aura moeten werken.’

Uw hopeloze geval schrijft onverdroten voort, voorlopig.

Guus Bauer