In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 45: Oostwaarts.

Er drijft hier steeds een laatdunkendheid in de lucht

Nog maar net terug van zijn Afrikaanse reis, accepteerde Couperus het voorstel van de eigenaar van de Haagsche Post om als speciale correspondent voor het blad naar het Verre Oosten te vertrekken. Eerst zou hij Nederlands-Indië bezoeken en dan via China naar Japan reizen. De Haagsche Post betaalde alle reis- en verblijfkosten, Couperus hoefde als tegenprestatie alleen maar reisbrieven te schrijven. Hiervan zijn er 41 gebundeld in Oostwaarts (1923). Het boek was geïllustreerd met foto’s, die Couperus zelf in Indië had gekocht.

Op 1 oktober 1921 vertrok het echtpaar Couperus, drie weken later was de eerste reisbrief in de Haagse Post te lezen. Couperus verkeerde, omringd door luxe, in een opperbeste stemming. In zijn eerste brieven haalde hij herinneringen op aan eerdere reizen en beschreef uitgebreid alle technische faciliteiten van de boot. De lezer kon hem volgen van Gibraltar naar Genua en dan, via de Straat van Messina naar Port Saïd en het Suez-kanaal. Dit was nog maar het begin, spoedig bereikte hij Sumatra en daarna Java en Bali.

OostwaartsOp zijn reis logeerde Couperus vaak bij hooggeplaatste Nederlandse ambtenaren of Nederlandse ondernemers. Hij dineerde bij ze, maakte autotochten met ze en profiteerde van hun connecties. Het gevolg hiervan was dat hij nauwelijks kritisch kon schrijven over wat hij meemaakte. Om wat terug te doen voor zijn gastheren voelde hij zich duidelijk gedwongen hun prestaties en zelfs hun auto’s te bewonderen. Opvallend genoeg gaan al die technische beschrijvingen over een tabak- of theeplantage hem heel goed af. Ook lijkt hij veel van hun meningen over de staat van de kolonie nogal kritiekloos over te nemen, zodat hij vaak nogal braaf en afstandelijk schrijft. De problemen die hij zonder twijfel opmerkte, poetst hij uit beleefdheid weg of probeert hij via ironie onschadelijk te maken. Van kritiek op het koloniale systeem, zo duidelijk aanwezig in De stille kracht, klinkt in Oostwaarts maar weinig door. Meestal prijst hij ‘onze mannen en vrouwen’, die hij bewondert om hun energie.

Het is of zij niet willen bukken voor het klimaat, dat ons aller vijand hier is. Het is of hun wêerstandsvermogen verdubbeld is, ook al beult de warmte hun lichaam, hun geest hier af. Zoo werken zij allen: de ambtenaar in zijn sfeer, de planter in de zijne en hunne vrouwen, vooral die der hoofdambtenaren – zij is dikwijls de particuliere secretaresse van haar man – werken niet minder hard in de hàre. Ik breng mevrouw Harloff hier als vertegenwoordiger harer dappere zusters de hulde van mijn bewondering.

Couperus is bijna onuitstaanbaar conservatief als hij over de verworvenheden van het Binnenlands Bestuur schrijft en daarbij afgeeft op de autochtone bevolking, die door ‘hunne beschouwende, ietwat op één punt starende mentaliteit geen initiatief-nemers zijn, die er tegen op zien verantwoordelijkheid te dragen.’ Onbeschaamd noemt hij hen kinderlijk en traditioneel: ‘wie onder hen het volk uitmaken zijn tot dienen geboren en tot vereeren van wie uit hunne antieke geslachten stammen.’ Wel is hij zich er van bewust dat de Europeanen ‘voor hen slechts indringers zijn, die zij met meer of minder bewuste filozofie dulden.’ Misschien heeft Couperus een dergelijke passage geschreven na een uitbundig diner bij een resident. Op andere momenten analyseert hij scherper en schrijft hij:

Er drijft hier steeds een laatdunkendheid in de lucht. En ik kan de gedachte maar niet van mij afzetten, dat in deze landen der ommuurde Kratons (..) het geheim, het afgesloten geheim in zielen en achter muren, is blijven bestaan en voortwoekeren, trots alle, misschien naïeve, toenadering die wij, Westerlingen, wij, vooral hier, onbeminde overheerschers, hebben gepoogd tot stand te brengen: wij zijn nimmer nog doorgedrongen in deze Javaansche (..) ziel, en gesloten zal zij, tot het einde, ons blijven.

Couperus schotelde zijn lezers in Nederland niet alleen politieke of antropologische observaties voor. Oostwaarts is in de allereerste plaats een levendig reisverslag met vaak mooie beschrijvingen. Sumatra bezoekt hij voor het eerst en je merkt aan alles dat hij overdonderd werd door de immense natuur. Op Java was hij natuurlijk al eerder geweest en dan is zijn toon vaak melancholiek en soms ronduit gedesillusioneerd: al het oude is nagenoeg verdwenen.

Op Java was hij voor de daar wonende Nederlanders geen onbekende, op hun sociëteiten werd uitbundig over hem geroddeld en de kranten schreven respectloos over hem. In Soerabaja, waar hij moet optreden voor een vijandige zaal, verloor Couperus zijn geduld. In Oostwaarts blijft dit incident ongenoemd, maar uit het laatste deel van het boek blijkt wel dat Couperus humeuriger is geworden en met minder belangstelling om zich heen kijkt. Bali imponeert hem duidelijk niet, arrogant blasé geeft hij op alles wat hij bekijkt kritiek.

Couperus was nog steeds een scherp observator, zeer gevoelig voor sfeer. In Oostwaarts zijn daar veel voorbeelden van te vinden. Neem zijn beschrijvingen van de ongemakkelijke verhoudingen in de vorstendommen Solo en Djokjakarta, of het verslag van een bezoek aan een geheimzinnig heiligdom op Sumatra, waar hij fantaseert over de kluizenaars die daar gewoond hebben.

Wellicht als hun oogen puilden, hunne dorre monden schuimden van hun laatste speeksel, brachten de pelgrims hun in een kokosnapje enkele droppelen water uit de rivier. Zij lieten zich de lippen bevochtigen, zij dronken wellicht zonder het zich bewust te worden. Zij stierven misschien in hun nis en in hun extaze, de beenderen werden hun dan, meen ik mij voor te mogen stellen, gebroken uit hun nissen en zij werden met plechtigheid ter aarde gesteld.

Even virtuoos is zijn beschrijving van het Pendjaloe-meer, met het heilige eiland Noesa-Gedeh.

Couperus heeft de drukproeven van Oostwaarts nog nagekeken, maar toen het boek verscheen was hij al overleden. Vreemd om hem in dit boek dan achter te laten in Hongkong, waar hij verwachtingsvol de Guide Officiel voor China tevoorschijn haalt.

Doeke Sijens

Louis CouperusOostwaarts. Volledige Werken Louis Couperus 45. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1992 (Oorspronkelijke uitgave: H.P. Leopold, ‘s-Gravenhage, 1924 [= 1923]), 310 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)