Kleine hersenen IV

Voor een mevrouw die onlangs bij een leesclubavond nogal dwingend riep om langere zinnen. ‘Doe het nu eens! Leg je er op toe!’ Uw nègre heeft een slaafs karakter, al kan hij zijn eigengereidheid soms maar moeilijk onderdrukken.

Zelfs nu de boekenwereld zucht onder zwaar weer – zeg maar gerust: in afwachting is van de ophanden zijnde vulkaanuitbarsting en de uitgeefhuizenhoge vloedgolf die menig conglomeraat zal verzwelgen – en uw inktslaaf de leeftijd heeft bereikt waarop een normaal mens vrede heeft met het leven, of althans een wapenstilstand heeft gesloten met de dood, met een zekere ootmoed berust in het verval, werkt hij, uw onverbeterlijke rasoptimist, de naïviteit zelve, vol vuur aan weer een nieuw verhaal dat beslist verteld moet worden, aan ‘die grote roman’ die tot in den eeuwigheid een vaste plaats in de canon zal veroveren, onder het motto ‘Ik kan niet anders, ik wil geen schrijver spelen, maar schrijven’, en onder invloed van dezelfde koorts, het schrijf- en uitgeefvirus is een hardnekkig ziektekiempje, pakt hij onverdroten voor elke beurs, lezing en gastcollege – en ook, hij geeft het schoorvoetend toe, voor elk etentje, verjaarspartijtje en zelfs cafébezoek – nog steeds koffers vol met winkeldochters, al dan niet van eigen makelij, want je zult maar onthand zitten, gemiste kansen, spijt is de ware hel op aarde, al weet hij ook dat er een ijzeren wet bestaat: heb je voldoende boeken bij je dan koopt geen hond wat, ga je een keer met lichte bepakking de paden en lanen op, dan was het niet aan te slepen geweest, dan is er opeens een overgrootvader die vlak voor de Grote Oorlog geboren is, maar nog steeds heel goed bij de, weliswaar door artrose vervormde, pinken is en planken vol boeken leest, het liefst een grote letter, al heeft hij een loep met ingebouwde verlichting, ja wat moet hij anders, er komt niemand meer langs, zijn kinderen en kleinkinderen zitten zelf in een verzorgingstehuis, de achterkleinkinderen kennen hem alleen van de door hem gezonden enveloppen met een schamel verjaardagstientje, in zijn ogen een mirakels kapitaal, ulevellen, tien voor een cent, maar het was natuurlijk helemaal geweldig geweest als de roman voorzien was van een handtekening van de auteur, nee, toesturen is écht te veel moeite, het spijt hen werkelijk enorm, een andere keer wellicht, we kijken, precies: kijken, niet kopen, wel bij een boekhandel, maar denken ze nu werkelijk dat ze de opluchting, een zekere zelfgenoegzaamheid, het geld immers in de portemonnee gehouden, met woorden kunnen vermommen en zo de auteur een nog groter gevoel van gemis in de versleten schoenen kunnen schuiven, alwaar hun steunzool ‘maar het was wel een bijzonder mooie lezing’ al direct uiterst pijnlijk knelt, en ze zelf ongeschonden, nee, met een vast en zekere tevredenheid huiswaarts keren, het gratis vooruitboekje van een andere, Bekende, Auteur in de jaszak?

(Een aardige zin voor bijvoorbeeld de Tzum-prijs, vierhonderddertig woorden, evenzoveel euro.)

Hij herinnert zich een dag waarop rond het middaguur een lezing in een bibliotheek moest worden gegeven, een exposé voor geschiedenisstudenten rond theetijd en een bezoek aan een leesclub in de avond. Voorwaar, er waren en zijn dagen met minder vertier.

Ter opfleuring en ook om diens werk onder de aandacht te brengen, nam hij die bewuste maandag een protegé mee, een uit de krachten gegroeide schrijver, je zou kunnen zeggen: de grootste schrijver van Nederland. Vanwege zijn exorbitante lengte – hij heeft in zijn studietijd stage gelopen bij het basketballteam van een Amerikaanse universiteit – en de moeilijke rug die daar kennelijk mee gepaard gaat, mag hij niet tillen, althans niet meer dan een paar A-4tjes, op z’n hoogst een bescheiden novelle.

(Onlangs waande hij zich onbespied en zag uw literatuurvorser hem met op elke arm een kind van drie, terwijl er in de holtes van zijn ellebogen boodschappentassen bungelden, uitpuilend, zeg maar van jumboformaat. Ja, het vaderschap maakt onvermoede krachten los. Het loslaten van literaire ambities waarschijnlijk ook.)

Drie sessies op een dag. Men bezwoer stuk voor stuk volle zalen. Uw overenthousiasteling, de man van de overtrokken verwachtingen, bezat toentertijd alleen twee overgeërfde reuzenkoffers. Even overwoog hij dozen mee te nemen, maar de touwen snijden zo onaangenaam in je vlees, de eeltloze handen van een pennenlikker.

Uw (gedachten)kruier sleepte stuk voor stuk de hutkoffers de trap op naar het perron. Omdat hij kennelijk niet genoeg gestraft was in zijn leven, werd juist op het moment dat hij de tweede boven had, omgeroepen dat de trein binnen enkele minuten van een ander spoor zou vertrekken. Naar beneden ging nog wel: holderdebolder.

Tree voor tree bereikte hij het juiste platform – ach en wee, wist hij dat in de literaire wereld ook maar eens te vinden – en met een uiterste krachtinspanning, scherpe ellebogen heeft hij wel, geraakte hij tot op een klapstoel in het halletje van de intercity naar Utrecht. Welnee, eerst was zonder enige bericht uit de luidsprekers de trein naar Den Haag komen voorglijden.

Je hebt van die dagen. Omdat het anders ook uw inktslaaf teveel wordt, een andere keer meer.

Guus Bauer