De parachutist en de redersdochter

Toen ik twee weken geleden in Brussel uit de trein stapte dacht ik aan wat Coen Peppelenbos op de omslag van mijn binnenkort te verschijnen bundel ‘De avonturen van mijn rode flesje’ geschreven heeft. Eerst legt hij uit dat ik me gemakkelijk door metropolen als Parijs en London voortbeweeg, dan zegt hij: gewone stervelingen ontmoeten gewone stervelingen, Aristide von Bienefeldt ontmoet de geheime dochter van Elizabeth Taylor en Richard Burton, een deftige kippendievegge en de koninklijke familie.

         Het is niet voor ’t eerst dat iemand veronderstelt dat ik een neus heb voor mensen met een bijzonder verhaal, en, als het contact gelegd is, er ook nog in slaag om dat verhaal eruit te krijgen.

         ‘Jij ontmoet altijd mensen die niemand anders ontmoet,’ zei mijn vriend Mick laatst toen ik hem vertelde dat ik een nacht doorgebracht had op een bankje aan de Seine met de laatste minnaar van Christina Onassis – een parachutist uit het Franse leger die eigenlijk homoseksueel was maar voor de dochter van de legendarische reder een uitzondering gemaakt had.

         Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik nooit op zoek ben naar mensen met bijzondere verhalen. Ze komen op me af, ik hoef er niets voor te doen.

         Toen ik Brussel arriveerde vroeg ik me af of het tegendeel ook opgaat, anders gezegd: zou het, door actief op zoek te gaan naar een bijzonder verhaal ook lukken er een te vinden of zou in dat geval de wet van La Bruyère in werking treden: zaken waar het meest naar verlangd wordt gebeuren zelden en als ze gebeuren dan gebeuren ze niet in de tijd noch gedurende de omstandigheden waarin ze het meest welkom zijn.

         Ik begrijp dat de lezer nu meer geïnteresseerd in het verhaal van de parachutist (en de redersdochter) dan in het toetsen van de stelling van een oude filosoof, maar leven betekent keuzes maken, of je nu kronieken schrijft of niet. Toen ik in de deur van mijn hotelkamer openduwde besloot ik actief op zoek te gaan naar een bijzonder verhaal.

         Diezelfde avond had ik een afspraak met een internetcorrespondent. Ludo en ik hadden elkaar afgelopen zomer virtueel ontmoet, maar van een concreet treffen was het, ondanks eerdere pogingen, nooit gekomen. Om een zekere spanning in te bouwen hadden we geen telefoonnummers uitgewisseld. Als ik hem wilde zien dan moest ik om negen uur in La Belgica te zijn, een bar in de Kolenstraat.

         De wetten van La Bruyère zijn onpeilbaar en ik vraag me af of mijn voornemen om bewust een bijzonder verhaal te zoeken ertoe leidde dat ik mijn afspraak misliep. Het verhaal dat ik hier had willen vertellen, een verhaal met een naar ik hoopte heel erg happy end, kan ik nu niet vertellen. Had ik door me te concentreren op die rare stelling de ontmoeting waarvan ik verwachtte dat het de meest bijzondere zou worden van al mijn ontmoetingen door de vingers laten glippen?

         Dit was er gebeurd: ik was in slaap gevallen na een paar paracetamols ingenomen te hebben om de stekende pijn in mijn ogen – te laat besefte ik dat de glazen van mijn nieuwe bril te sterk waren – te verjagen, waardoor ik pas na elven in La Belgica arriveerde.

         Een tweede kans zat er niet in. Ludo woont niet in Brussel, en hij zag geen mogelijkheid om het de volgende avond nog eens te proberen.

         De volgende avond zat ik met een vriendin in een Koreaans restaurant in de Greepstraat. Tussen de soep en het hoofdgerecht liep ik naar buiten om een sigaret te roken. Vijf oogverblindend mooie (want Marokkaanse) mannen kwamen mijn richting op. Nadat ze gepasseerd waren keerde één van hen terug. ‘Bent u homoseksueel?’ vroeg hij met een nerveus lachje.

         ‘Jazeker,’ zei ik, ‘u ook?’

         ‘Nee,’ zei hij, ‘maar ik heb wel zin in een homoseksuele ervaring. En ik wilde vragen of u mij daarbij zou willen helpen.’

         Ik antwoordde dat er later die avond wel iets te regelen viel, want – en ik wees naar mijn vriendin – ik zat nu aan de dis. Geen probleem, zei hij, en hij stelde voor over een uur, misschien twee, terug te komen. Voor hij afscheid nam zei hij: ‘U moet me wel even zeggen wat uw tarieven zijn. Ik ben een arme student, veel geld heb ik niet.’

         Ik ben er nog niet helemaal uit of ik de stelling van La Bruyère nu weerlegd heb of misschien juist bevestigd…

Aristide von Bienefeldt