Hendrik de Vries over zichzelf

Naast Hendrik Nicolaas Werkman is er geen andere Groningse kunstenaar aan wie de laatste jaren zoveel tijd en geld is besteed als Hendrik de Vries (1896-1989). Kennelijk heeft hij bewonderaars die in deze moeilijke tijden op de juiste wijze aan belangrijke touwtjes kunnen trekken. Al zijn gedichten zijn inmiddels in één band verzameld (1950 blz.), zijn kunst is bijna jaarlijks wel ergens te bekijken en er verscheen een uitgebreide biografie. Het is ook zijn biograaf, Jan van der Vegt, die nu een deel in de serie ‘Achter het Boek’ van het Letterkundig Museum heeft bezorgd met de brieven die Hendrik de Vries en Constant van Wessem met elkaar hebben gewisseld.

Constant van Wessem (1891-1954) is vooral bekend geworden als de eerste biograaf van Slauerhoff. Zelf bezat hij niet een groot talent, maar wist zich door een uitgebreid literair netwerk en talloze baantjes op de been te houden. Daarbij was hij bescheiden. Zoals hij aan Hendrik de Vries schreef: ‘Ik bezit geen enkele eerzucht als ‘leider’ of ‘animator’ en verheug mij slechts in het lezen van een mooi en boeiend gedicht.’ Hendrik de Vries daarentegen was bezeten van zijn eigen werk, alles en iedereen in zijn leven werd hier ondergeschikt aan gemaakt. Hij was volstrekt egomaan. Ook in de briefwisseling met Van Wessem blijkt dit keer op keer.

De twee heren waren in 1919 voor het eerst met elkaar in contact gekomen, toen Van Wessem redacteur was van het tijdschrift Het Getij. Het zwaartepunt van hun correspondentie ligt echter in de oorlog, toen De Vries werkte aan zijn bundel De toovertuin, die in 1946 zou verschijnen. Wie daarom deze briefwisseling met enig plezier wil lezen, moet goed op de hoogte zijn van deze poëziebundel, anders gaat het merendeel van de briefwisseling aan hem voorbij. Brief na brief worden inhoud en opbouw van de bundel en de te verkiezen of te verwerpen versregels zeer uitvoerig geanalyseerd. Met sympathie reageert Van Wessem steeds weer op de uitgebreide brieven van Hendrik de Vries en smaakt soms het genoegen dat er naar hem wordt geluisterd.

700_450_5315_9789087043995.pcovr.Brieven1919-1952Slechts sporadisch komt het echte leven aan bod, bijvoorbeeld als Van Wessem vanwege de oorlogsomstandigheden Den Haag moet verlaten. De Vries heeft het steeds zwaar te verduren met zijn ouders, die ziek en/of krankzinnig zijn. Korte tijd logeren beide mannen in een pension in Hengelo (G), waardoor de horizon van de briefwisseling eventjes wat ruimer wordt.

Omdat Hendrik de Vries zichzelf volkomen serieus nam, kon hij op een argeloos eerlijke manier over de totstandkoming van zijn werk schrijven. Dit levert af en toe heel interessante passages op.

Het ontstaan van gedichten uit innerlijke beeldflitsen stemt overeen met wat in mij gebeurt. Ik heb, voorzoover ik weet (want het bewustzijn wischt zulke groeiprocessen snel uit, als droomherinneringen) nooit een vers als geheel ontworpen, hoogstens een algemeene voorstelling van de totaalindruk gehad. Zooals een donderwolk groeit in een zwoel geladen sfeer, zoo groeit, vaak in enkele oogenblikken, een heel gedicht, waar, pas geleden, niets was dan de mijmering over één – dan als ongewoon beteekenisvol ervaren – woord.

Heel af en toe schrijft Hendrik de Vries ook betekenisvol over andere dichters. Over Rilke zegt hij:

Er is vaak veel moois in, maar iets waar veel moois in is, kan toch hinderen en ongeduldig maken. Waarmee in dit geval? Mij dunkt: een overmatige bedachtzaamheid, en een listige zucht, alles te typeeren (ook het innerlijkste, dat geef ik toe) en aan die uitpluizerij alles op te offeren. Er lijkt mij een dergelijke gedwongen aandacht in te zitten als men bijv. heeft in een dokterswachtkamer voor de tijdschriften enz. waarbij men afleiding zoekt.

In de briefwisseling komt het werk van Constant van Wessem eigenlijk helemaal niet aan bod. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat Hendrik de Vries lang niet alle brieven van zijn kunstbroeder heeft bewaard. Als ze niet over zijn eigen werk gingen, gooide hij ze waarschijnlijk gewoon weg. Plichtsgetrouw als hij was, heeft Van Wessem de brieven van Hendrik de Vries natuurlijk wel allemaal bewaard. Omdat Van Wessem een biografie over Slauerhoff had geschreven, bedacht De Vries dat hij het onderwerp van een volgend biografisch project moest worden. Hoewel hier niets van terecht is gekomen, hebben we er wel een aantal schitterende brieven aan te danken, waarin De Vries zijn ontwikkeling als kunstenaar en de obstakels die op zijn weg kwamen, uitvoerig en zeer inzichtelijk beschrijft. Deze brieven, door Jan van der Vegt al eerder in zijn zeer boeiende biografie benut, rechtvaardigen de uitgave van deze verder toch wel wat monomane en eenzijdige briefwisseling.

De grote held van dit boek is Jan van der Vegt. Hij heeft de briefwisseling met grote aandacht geredigeerd. Zijn ‘Inleiding’, waarin ook Constant van Wessem royaal ruimte krijgt toebedeeld, is zeer de moeite waard. Elke brief heeft hij daarnaast voorzien van lezenswaardige annotaties. Het ontstaan van de bundel De toovertuin, waarvoor deze brieven dus veel informatie bieden, wordt door Van der Vegt steeds geduldig en uiterst gedetailleerd geregistreerd. Een geleerde die met een Dode Zeerol bezig gaat, kan van hem nog wel wat leren.

Het is de vraag of met de publicatie van deze briefwisseling de literaire reputatie van Hendrik de Vries wordt bevorderd. Vermoedelijk was daartoe een heruitgave van De toovertuin – inclusief alle aanvullende informatie die Van der Vegt heeft verzameld – verstandiger geweest.

Doeke Sijens

Hendrik de Vries & Constant van Wessem – Brieven 1919-1952. Bezorgd, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jan van der Vegt. Hilversum, Verloren, Achter het boek, deel 42. 336 blz. € 35,00.