Crimineel geld

Marian Husken en Harry Lensink hebben als medewerkers van Vrij Nederland hun ‘criminele sporen’ al verdiend. De onderzoeksjournalisten publiceerden vele artikelen over misdaad en de manier waarop justitie hierop reageert c.q. de vaak inventieve sluiproutes van de zwarte geldstromen probeert bij te benen. Onafhankelijk van elkaar hebben ze diverse boeken over de onderwereld geschreven. Met name over de bovenlaag: topcriminelen die zich met meer of minder succes hebben vermomd als respectabele zakenlui. Na de bestseller Handboek Holleeder richten ze zich in De jacht op crimineel geld op ‘slimme speurders, fout vastgoed, gehaaide fiscalisten en besmette erfenissen’.

In veertien hoofdstukken over evenveel al dan niet vermeende criminele kopstukken schetsen ze een adequaat beeld van de Nederlandse georganiseerde misdaad en de welhaast onbegonnen strijd van de overheid om in ieder geval te zorgen dat misdaad niet loont. De huidige minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten bezigt keer op keer harde taal. Hij meet zich graag het imago van de bikkelharde ‘crimefighter’ aan. Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie heet nu eenvoudigweg de Afdeling Afpakken.

Hoofddoel: de criminelen raken daar waar het werkelijk zeer doet: in de portemonnee, of beter gezegd: in de sporttassen vol met kleine en grote coupures. Te veel om nog te tellen, even wegen is genoeg. De auteurs stellen vraagtekens bij de motivatie van de minister. Zijn stellingen, gelardeerd met ferme beloftes, op het populistische af, zijn te vaak zwak onderbouwd. De Afdeling Afpakken cijfert, aldus ook de Algemene Rekenkamer, nogal eens onrealistisch naar zich toe. Je zou bijna sympathie krijgen voor de boeven. Kent u ze nog, de zware jongens uit Duckstad? Er speelt, vooral bij de lagere opsporingsambtenaren altijd al een zekere jaloezie mee. Horloges en auto’s waar de speurders minstens een jaar of wat voor moeten werken. Om maar niet over de villa’s te spreken.

Hasjbaron Charles Zwolsman zag, een beetje gechargeerd, geen andere mogelijkheid om de met een natte vinger uitgerekende boete naar aanleiding van zijn vermeende winst op zijn transporten, een slordige 35 miljoen euro, te financieren met nieuwe verschepingen van tonnen hasj. Het lijkt erop dat het OM Zwolsman als proefkonijn en afschrikwekkend voorbeeld heeft gebruikt. ‘Om zoveel geld bij elkaar te krijgen, zou ik heel Nederland vol moeten zetten met wietplantages.’

Uit De jacht op crimineel geld blijkt meermaals dat de veroordeelden geen kant op kunnen, dat er nogal eens aannames voor feiten worden gepresenteerd. Dit alles met als motivatie dat er hard moet worden teruggeslagen omdat de onderwereld de reguliere economie zou kunnen ontwrichten. Dat mag misschien gelden voor de maffia in Italië. In Nederland lijken de grote jongens deze ambities helemaal niet te hebben. Ze willen hun geld investeren in ‘stenen’. Meestal onroerend goed waar keurige nette zakenlui zich niet aan willen branden, zoals pandjes in rosse buurten. Er zijn diverse studies die aannemelijk maken dat de bovenwereld niet noemenswaardig wordt gehinderd door de infiltratie van crimineel geld.

De wetgever heeft in de strijd allereerst het lidmaatschap van een criminele organisatie strafbaar gemaakt, een artikel dat te pas en onpas bij procedures wordt gesleept, en heeft de witwaswetgeving steeds weer aangescherpt, zodanig dat er sinds jaar en dag een omgekeerde bewijslast is. Het Openbaar Ministerie kan voordat iemand veroordeelt is conservatoir beslagleggen op tegoeden en waardevolle spullen van de verdachte en mensen in diens omgeving. Het vermoeden c.q. een zeker imago kan daarbij al voldoende grond zijn.

Jacht op crimoneel geld

Een imago dat aan je blijft kleven. Daar kan ook casino-ondernemer Marcel Katee van getuigen. Hij is na jarenlang getouwtrek en torenhoge advocatenkosten geheel vrijgesproken, maar onder het motto waar rook is, is vuur, werd door het Landelijk Bureau Bibob die de wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur uitvoert tot tweemaal toe negatief geadviseerd over zijn exploitatievergunning. Geruchten en roddels zijn hardnekkig.

In een Bibob-procedure ligt de bewijslast bij de vergunningvrager. Die moet aantonen dat hij of zij zuiver op de graat is. Een vage lening, ontraceerbare hypotheekgevers, eerder geweigerde vergunningen, een strafblad of zelfs niet-bewezen verdenkingen kunnen roet in het eten gooien. Het opent voor de lokale overheden de weg om vermeend dubieuze elementen alsnog uit te roken als dat via de strafrechter eerder is mislukt.

(Ambtenaren schieten geregeld ernstig door. Zo moest de directeur van de Openbare Bibliotheek Amsterdam, toch een gemeente-instelling, persoonlijk de Bibob-procedure doorlopen toen er een vergunning werd aangevraagd om op de hoofdvestiging naast het CS de naam in grote letters aan te brengen.)

Vooral de gemeente Amsterdam zet dit krachtige wapen veel in. Allereerst om de postcode 1012, het Wallengebied, te zuiveren van dubieuze investeerders.

Hun actieplan (doelend op de toenmalige wethouder Lodewijk Asscher, burgemeester Job Cohen en stadsdeelvoorzitter Els Iping) zou Amsterdam weer een fraaier en leefbaarder centrum moeten geven. Dat was broodnodig, want er was sprake van criminaliteit en een criminele infrastructuur die in stand wordt gehouden en gevoed door veel criminogene voorzieningen zoals bordelen, smartshops, geldwisselkantoren, gokhallen en coffeeshops.

Hoe maak je een einde aan een vrijgevochten zone en toeristenmagneet en degradeer je ‘wereldstad’ Amsterdam tot het provinciale gat dat het eigenlijk is. Pandjesbaas Charles Geerts heeft geen noemenswaardig strafblad. Hoogstens een enkele jeugdzonde. Toch werd hij geafficheerd als een ‘vette spin in het criminele milieu van de Wallen’. Men was opgetogen toen Geerts, bezitter van zestig van de tweehonderdvijftig prostitutieramen, zijn bezit aan de gemeente verkocht. Achttien panden voor het astronomische bedrag van vijfentwintig miljoen euro. Kennelijk durfden de ambtenaren de jarenlange kostbare juridische strijd niet aan, toch niet zo zeker van de uitkomst. Omdat de gordijnen voor de ramen sindsdien dicht blijven, zijn de panden sterk in waarde gedaald en drukt deze investering op de begroting.

Klaas Bruinsma, de dominee, was de eerste die zijn criminele handel en wandel als een multinational regelde. Hij was dan ook de zoon van een frisdrankfabrikant en had net zo goed een briljant advocaat of ondernemer kunnen worden. De meeste van de andere grote jongens komen uit eenvoudige milieus. Jan-Dirk Paalberg, door justitie aangemerkt als de schatbewaarder van criminele gelden, was de zoon van een aardappelhandelaar. Anderen stonden vooraleerst op de markt en zagen – door de vrijere opvattingen van de jaren zestig gesterkt – meer brood in de softdrugs. Ambtenaren kunnen het zich niet voorstellen dat grote deals, ook de legale, gemaakt worden op de achterkant van sigarendoosjes of zelfs bierviltjes. Maar sommige handel loopt nu eenmaal zo.

Je kunt je voorstellen dat er een zeker onbegrip is bij de criminelen aangaande het overheidsbeleid. De situatie rond de coffeeshop is op z’n zachtst gezegd nogal krom: het gebruik en de verkoop gedogen, maar de leverantie strafbaar houden. Een pijnlijke spagaat, die misschien wel problemen in de hand werkt. De lezer speurt in De jacht op crimineel geld zelf een beetje mee. Hoe het precies zit, zal wel nooit helemaal duidelijk worden aangezien veel kopstukken zijn geliquideerd. Dit boek leest als een heuse thriller. Het eeuwige kat-en-muisspel tussen criminelen en de overheid.

Guus Bauer

Marian Husken en Harry Lensink – De jacht op crimineel geld. Balans, Amsterdam. 256 blz. € 17,95.