Derde hoofdstuk

Hoe mevrouw Jobs aan het kraambed bezoek van haar vriendinnen kreeg en wat peettante Snater het kind voorspeld heeft.

010

  1. Om haar omgeving niet te verontrusten,

    Besloot Jobjes moeder in bed uit te rusten;

    Met naast haar die stevig geluierde knul

    (Die had van het meeste nog weinig benul).

  2. Maar al spoedig wilden de meeste mensen

    Moeder en zoon geluk komen wensen,

    Want familie, buren, stuk voor stuk,

    Wilden graag delen in hun geluk.

  3. Enig rumoer was dus niet te vermijen,

    Want zoals in het voorjaar bij een zwerm bijen

    Weerklonk er in ’t kraamvertrek alom

    Een uiterst gezellig gegons en gebrom.

  4. Nadat ze twee dagen het bed had gehouden

    Was mevrouw Jobs al weer bijna de oude,

    En op de derde, omstreeks koffietijd,

    Werd zij door haar trouwe vriendinnen verblijd.

  5. Het was zo dat onder al die vrouwen

    Die van ’t kind en de koffie genieten wouen

    Een juffrouw was (mevrouw Snater genaamd

    En om haar spraakwater befaamd)

  6. Die vader Jobs bloedeigen nicht was.

    Eerst vroeg men hoe ’t weer of het weerbericht was,

    Vervolgens onderhield men zich breed en lang

    Over zaken van meer algemeen belang.

  7. Waarna het gezelschap beleefd informeerde

    Of de jongen in goede conditie verkeerde

    En of hem de pap en de fles had gesmaakt

    En of hij geen nare geluiden gemaakt.

  8. Waarop men verder geen tijd verspilde,

    En de nieuwkomer snel uit zijn bedje tilde

    En hem een kusje gaf en uit één mond

    Uitriep hoe lief hij wel was en gezond.

  9. ‘Mijn lieve nicht, dat joch is einmalig!’

    Riep juffrouw Snater, ietwat nasalig,

    ‘Het kind oogt nu al méér dan knap,

    En is geknipt voor de wetenschap!

  10. Ik was laatst nog in de bibliotheek en

    Heb daar een prachtig leerwerk bekeken,

    Dat geheel gewijd was aan fysiognomiek

    En de daarmee verbonden casuïstiek.

  11. Het boek stond vol platen en gezichten,

    Van geleerde, domme of vrome booswichten,

    Silhouetten van types, goed en fout,

    Ook koppen van dieren, jong en oud.

  12. En op grond van wat ik daar heb gelezen,

    Meen ik er zeker van te wezen,

    Als ik zo zijn profiel bezie,

    Dat hij zich zal wijden aan de theologie,

  13. Het zou me straks allerminst verbazen

    Als hij méér ging lezen dan wij ooit lazen,

    Omdat hij, zeg ik je oprecht,

    Voor dominee is weggelegd,

  14. Je kunt aan zijn stem al duidelijk horen

    Dat hij met die roeping is geboren.’

    (Inderdaad gaf het joch ter plaatse een gil,

    Alsof hij wou zeggen: ‘Precies wat ik wil!’)

  15. Juffrouw Snater had nog veel meer te kwaken,

    Maar daar zal ik verder geen melding van maken,

    Ook de andere dames beaamden verrukt

    Wat de juffrouw profetisch had uitgedrukt.

  16. Daarmee was de visite ten einde

    En namen ze afscheid, dankbaar zijnde

    Voor de ontvangst bij mevrouw Job,

    En ze vertrokken, halsoverkopps.

  17. Die arme vrouw had nog uren later

    Een barstende hoofdpijn van het gesnater,

    Maar de voorspelling was haar veel waard,

    Want er is meer tussen hemel en aard.