Dertiende hoofdstuk

Hoe Hieronimus aankomt op de universiteit en zich vlijtig op de theologiestudie werpt.

  1. Hieronimus liet na zijn arriveren

    Zich stante pede immatriculeren,

    En gold vanaf datzelfde moment

    Als theologiestudent.

  2. Mitsgaders er op universiteiten

    Studenten van allerlei nationaliteiten

    En uit diverse streken plegen te zijn,

    Jonge en oude, groot en klein,

  3. Waren er hier ook dienovereenkomstig

    Vele uit diverse streken afkomstig,

    En jaarlijks kwamen er nog heel wat bij

    Om te studeren van allerlei,

  4. Bij voorbeeld Rechten en Godgeleerdheid

    En Medicijnen en Wijsbegeertheid

    Of wat men nog verder noodzakelijk acht

    Om het later tot iets te hebben gebracht.

  5. Maar de meeste, in plaats van te studeren,

    Deden enkel hun geld verslempereren,

    En waren slechts in voor plezier en jolijt,

    En zo verstreek hun kostbare tijd.

  6. Kortom, hij vond snel talrijke maten

    Die net als hij het studeren haatten,

    En ging met hen permanent aan de zwier

    Alsof hij vanouds bekend was hier.

  7. Hij en zijn academische kornuiten

    Zetten geregeld de flosculi buiten,

    Want meestal werd tot diep in de nacht

    De tijd al pimpelend doorgebracht.

  8. Wijn, bier en tabak waren zijn leven,

    En menigmaal heeft hij zijn stem verheven,

    Wanneer hij als een luid schallende gong

    Het Gaudeamus igitur zong.

  9. Hij gold in die tijd bij de meeste mensen

    Als student annex losbol par excellence;

    Ging daarbij als Draufgänger danig te keer,

    En verwierf zodoende veel aanzien en eer.

  10. Pedel, brave burger, politieagenten

    (Gedrieën gehaat bij de meeste studenten)

    Kregen van Hieronimeus

    Regelmatig een tik op hun neus.

  11. Hij maakte hen woest met zijn nare streken

    Of probeerde de draak met hen te steken,

    En stond er dan schaamteloos lachend bij,

    Alles uit pure flinkdoenerij.

  12. Een zomer lang werd door hem paard gereeën,

    En ’s winters zag je hem dagenlang sleeën;

    Geen pleziertje was hem te klein of te groot

    En hij deed alles wat God verbood.

  13. Zo heeft hij in de naburige dorpen

    Op dorpsschonen vurige blikken geworpen,

    Waar zij ook meestal voor vielen, want

    Gewilligheid siert het platteland.

  14. Ook heeft hij ’s nachts vaak een ruit ingeslagen

    En hield hij ervan eerstejaars te plagen

    Hij speelde biljart, kaart en domino,

    Maar werd niet erg veel geleerder zo.

  15. Hij lag permanent overhoop met zijn vrinden,

    Was steeds overdag in de kroeg te vinden,

    Maar kwam wel om de twee maanden éénmaal

    Ter afwisseling in de collegezaal

  16. Schuldeisers lachte hij vierkant uit en

    Zei dat ze naar hun geld konden fluiten,

    Heeft geen van hen ooit iets terugbetaald.

    En nog allerlei streken uitgehaald.

  17. Hij versjacherde grif al zijn boeken en kleren

    Om overvloedig te kunnen souperen,

    Je vond kortom niemand, wijd en zijd,

    Die hem overtroefde in joligheid.

  18. Wel heeft hij zo menige straf opgelopen

    En moest met arrest een en ander bekopen,

    En bijna had de pedel hem terecht

    Voor eens en voor altijd de toegang ontzegd.

  19. Drie jaar achtereen leidde hij dit leven,

    Heeft vaak zijn ouders om geld geschreven

    En aan al die brieven veel zorg besteed,

    Opdat ze niet merkten wat hij echt deed.

  20. Hoezeer hij in dezen viel te prijzen

    Zal het volgende hoofdstuk uitwijzen:

    Het toont zijn vaardigheid als scribent,

    Dus brei ik aan dit hier snel een end.