Vijftiende hoofdstuk

Bevattende in kopie het schriftelijke antwoord dat de oude vader Jobs op voornoemde brief liet volgen.

  1. Die brief is niet zonder antwoord gebleven,

    Ziehier, wat vader Jobs heeft geschreven:

    ‘Mijn gewaardeerde en innig gelief-

    de zoon, ik ontving zojuist je brief

  2. En lees hier dat je van lijf en leden

    Gezond bent, dat stemt me blij en tevreden,

    Maar wat ik minder bevredigend vind,

    Is dat je weer over geld begint.

  3. Ik gaf je laatst honderd en vijftig dukaten,

    Waar heb je die, zoonlief, zo snel gelaten?

    En hoe bezorg ik me zelf zo vlug

    Zoveel geld? Het groeit niet op mijn rug!

  4. Ik ben blij dat je druk bent aan het studeren

    En dat ik me niet voor je hoef te generen,

    Maar anderzijds maakt het me minder blij

    Dat je 30 dukaten verwacht van mij.

  5. Ik durf, lieve zoon, bijna te poneren

    (Als ik me de opmerking mag permitteren)

    Dat een student, als hij spaarzaam leeft,

    Zo veel geld totaal niet nodig heeft.

  6. Het is weliswaar volledig in orde

    Dat kennisaanwas betaald mag worden,

    Maar voor die som zijn nogal een hoop

    Boeken en wetenschap te koop.

  7. Tafel, kamerhuur, licht en verwarming,

    Lijden toch nooit tot zo snelle verarming,

    Potloden, pennen, inkt en papier,

    Krijg je al voor een paar penningen hier.

  8. Wel moet ik je zeggen dat ik heel blij ben

    Dat je kwaad gezelschap pleegt te mijden,

    En dat je al lezende anders niet

    Dan vele zweetdruppels vergiet

  9. En dat jij je dorst tot thee kunt beperken,

    Toch ben ik zo vrij om op te merken

    Dat iemand die permanent vlijtig studeert

    En thee drinkt, geen 30 dukaten verteert!

  10. Als anderen je voor kniepert uitmaken,

    Hoef je daar niet overstuur van te raken,

    Want wie zijn geld verpatst als jij

    Is de knieperigheid al ver voorbij.

  11. Die vlijt waarover je hebt geschreven,

    Daarvan zeg ik: houd die nog maar even,

    Opdat het geld en de kostbare tijd

    Je mogen strekken tot profijt.

  12. Wel raad ik je aan steeds tijdig te stoppen

    En niet al te veel in je hoofd te proppen,

    Want al te dikwijls blijkt helaas

    De grootste geleerde de grootste dwaas.

  13. Je plan te gaan preken kan ik beamen,

    Het is heel goed je daarin te bekwamen,

    Alleen dat vele gedisputeer

    Komt mijns inziens op tijdsverspilling neer.

  14. Ook dat privatissimum lijkt me geen feestje,

    Naast dagelijks, schrijf je, tien uur college,

    Daar had ik mezelf maar van verlost,

    Temeer daar het twintig rijksdaalders kost.

  15. Enfin, dat kan ik nog accepteren,

    Want het geld dat jij voor je studeren

    Benodigt, betaalt zich wel uit op den duur,

    Ook al was het nog drie keer zo duur.

  16. Dat je met gescheurde jas rond moet lopen,

    Noopt je wellicht om een nieuwe te kopen,

    Alleen moet die stof dan wel ultrafijn

    (Gezien het bedrag van twaalf talers!) zijn.

  17. Maar wie voor predikant wil studeren,

    Die moet niet pronken met kostbare kleren;

    Zelfs als die stof heel wat ruiger was,

    Was hij nog goed genoeg voor zo’n jas.

  18. Ook hoop je voor verdere kledingstukken

    Mij nog eens voor vier Louis d’or te plukken,

    Want kamerjas, schrijf je, pantoffels en hoed

    Zijn voor gebruik niet langer goed.

  19. Maar wanneer ik bij al die aparte posten

    Zou moeten opdraaien voor de kosten,

    Waarom dan, zoonlief, vertel het me toch,

    Behoef je die dertig dukaten dan nog?

  20. Ik heb in je brief tot mijn grote leedwezen

    Over jouw jongstleden ziekte gelezen,

    Maar ik verwijt je niettemin

    Dat je veel medicijnen genomen hebt in.

  21. Want ik heb vaak en dikwijls ervaren,

    Dat juist in de vroege levensjaren

    De op zichzelf aangewezen natuur

    Veel werkzamer is dan de beste mixtuur.

  22. Jouw gebruikte dokter en medicijnen,

    Zijn schandelijk duur, wil het me schijnen,

    Hij en de apotheker insgelijks

    Hebben voor mij weinig christelijks.

  23. Ook heb je (en voor niet weinig geld)

    Aan je ziekbed een thuisverzorgster besteld,

    Zo iemand verdient m.i. per nacht

    Hoogstens één gulden i.p.v. acht,

  24. Of heeft ze je soms (wat ik moet vrezen)

    Nog andere liefdesdiensten bewezen?

    Het feit, jongen, dat ze acht gulden vroeg,

    Lijkt me daarvoor bewijs genoeg.

  25. Ook je winkelier in delicatessen

    Heeft je behoorlijk weten te flessen;

    Ik had voor één taler in huis gehaald,

    Waar jij het dubbele voor betaalt!

  26. Want citroenen, gelei en lekkernijen

    Zijn niet iets waar een zieke op kan gedijen,

    Maar met wat haver- of gerstenat

    Ben je weer snel zo gezond als wat.

  27. Dat je op de trap bent uitgegleden,

    Had je mijns inziens beter vermeden,

    Doe dat in de toekomst vooral liever niet,

    Ik ga aan jouw kuur anders nog failliet.

  28. Die chirurg heeft je aardig te grazen genomen,

    Want voor twaalf talers, heb ik vernomen,

    Spalkt en gipst onze befaamde barbier

    Met alle plezier een been of vier.

  29. Wel ben ik blij dat je arm is genezen,

    Want voor een predikant is het uiterst wezen-

    lijk dat hij met grote soepelheid

    In de preek zijn armen ten hemel spreidt.

  30. Dat een zwakke maag je parten kan spelen,

    Is een zorg die ik van harte met je kan delen,

    Ikzelf krijg het daarmee ook dikwijls te kwaad

    Door mijn lange zittingen in de Raad.

  31. Maar met gekruide bourgognewijnen

    Zal eerder je geld dan je kwaal verdwijnen;

    Terwijl als je één korrel peper slikt,

    Je maag zo weer is opgekrikt.

  32. Je wilt ook nog 30 à 40 gulden

    Hebben voor openstaande schulden,

    Maar wat er bij mij niet in wil gaan:

    Waar komen die schulden nu weer vandaan?

  33. Je hebt immers alle denkbare kosten

    Gespecificeerd in postjes en posten;

    En veertig gulden, begrijp dat wél,

    Zijn allesbehalve een bagatel.

  34. Dan moest ik je ook voor ‘onvoorziene

    Uitgaven’ met tien Louis d’or bedienen.

    Dat die je van pas komen geloof ik graag,

    Mij echter liggen ze zwaar op de maag.

  35. Ik durf er mijn hoofd om te verwedden,

    Dat jij het met dertig dukaten zult redden,

    Maar die laatstgenoemde tien Louis d’or

    Komen me hoogst overbodig voor.

  36. Ook wens ik niet voor je in te springen

    Bij die diefstal van veertien zilverlingen,

    Besef dat zulk inspringen pijnlijker is

    Voor mij dan voor jou het vermeende gemis.

  37. En de troost die je mij daarbij komt verkopen:

    (Dat ze die dief zomaar op moeten knopen)

    Is hoogst onchristelijk en hardvochtig,

    Want misschien betert die anonymus toch zich.

  38. Daarom (onder ons) informeer ik je even

    Dat wij in een tijd van Verlichting leven,

    Waardoor, goddank, menigeen blijft gespaard

    Voor Justitia’s ooit zo vlijmscherpe zwaard.

  39. Voor het stelen van zulke kleine bedragen

    Hoeft niemand te hangen in onze dagen,

    Ik ken hier in Schildburg menig heer

    Die straffeloos wegkwam met veel méér.

  40. Als jij in de toekomst toch geld wilt sparen,

    Dan zul je het veiliger moeten bewaren,

    Want op niets wordt heden meer prijs gesteld

    Dan op het eigen en op andermans geld.

  41. Kijk naar je moeder en mij, hoe wij zorgen

    Dat ons geld altijd safe ligt opgeborgen,

    En houden daarbij ook bij dag en bij nacht

    Oplettend en nauwgezet de wacht.

  42. Maar om je financiën te saneren,

    Zal ik nog één keer mijn beurs omkeren;

    Ik stuur je die dertig dukaten op

    In bijgaande aparte envelop.

  43. Maar wat ik je tevens te kennen wil geven

    Is dat we nu magere jaren beleven,

    Het valt me in toenemende mate zwaar

    Zo’n geldsom te krijgen bij elkaar.

  44. De rijke handel behoort tot het verleden,

    Want de mensen hebben niets te besteden

    En mijn raadsvergoeding schuift ook niet veel,

    Ik zit hier dus waarlijk niet op fluweel

  45. En wil je zeer dringend hierbij adviseren

    De universiteit de rug toe te keren:

    Want zo lang als je daar nu al bivakkeert,

    Ben je toch zeker wel uitgeleerd.

  46. Het strookt allerminst met mijn belangen

    Als je daar nog langer zou blijven hangen;

    Ik word anders nog een armlastig man

    Die dat niet langer bekostigen kan.

  47. Weet dat wij allen oprecht verlangen

    Je hier als geleerde zoon te ontvangen,

    Vooral ook voor je moeder is

    Je thuiskomst een blijde gebeurtenis.

  48. Ik had je graag nog wat nieuwtjes geschreven,

    Maar alles is hier bij het oude gebleven;

    Ikzelf breng nog altijd van vroeg tot laat

    Mijn tijd grotendeels door in de Raad.

  49. Dankzij de in onze raadsvergaderingen

    Met meerheid besloten veranderingen

    Werkt nu de politie weer efficiënt.

    Qua organisatie en management.

  50. Je moeder had heel lang last met haar tanden,

    Maar een wonderdokter uit verre landen

    Die hier laatst op de markt verscheen

    Heeft ze getrokken, een voor een.

  51. Je zuster Gertrud heeft nu een vrijer,

    Hij is procurator en heet mijnheer Geier,

    Dat speelde al geruime tijd,

    En Gertrud is al ver uitgedijd.

  52. Onze dominee heeft prostaatproblemen

    Die wellicht een fatale wending nemen;

    Ontvalt ons ooit die rechtschapen man,

    Word jij misschien onze dominee dan.

  53. Van Liesbeth, dat lieve kind van de buren,

    Moest ik je ook een groetje sturen;

    Haar ouders zijn rijk en ze lijkt me voor jou

    Daarom de perfecte domineesvrouw,

  54. Ook krijg je bij dezen ondertussen

    De groeten van al je broers en zussen,

    Je schreef gelukkig veel positiefs,

    Dus ook namens hen hierbij heel veel liefs.

  55. Was getekend je liefhebbende vader,

    Hans Jobs, pro tempore senater.

    P.S. Ik was zeer verguld met je brief,

    Maar begin niet weer over geld asjeblief.”