(Vooraf: naar verwachting volgt over een week de ontknoping van mijn speurtocht naar het auteurschap van twee aan Du Perron toegeschreven priapeeën.)

Ik blijf het leuk vinden wanneer schrijvers het voorwerk en colofon gebruiken op andere wijze dan gewoon is. Een bloemlezinkje.

Op de Franse titelpagina van zijn bundeling ‘ontuchtige schrijfsels’ Een bewijs van wild plezier (1981) laat Guus Dijkhuizen niet alleen de gebruikelijke titel afdrukken, maar ook de cursieve mededeling:

De mens is niet tot het kwade geneigd. De

mens is geneigd. Zo heb ik een tante die lou-

ter goed doet.

De mens is niet homoseksueel. (Dat zou Jan

wel willen.) De mens is seksueel. Zo heb ik

een oom, een vriend en een achternicht en alle

drie beleven ze het weer anders. God zij

dank.

Carlos Callaert zet zelfs geen titel op de Franse pagina van zijn roman De Kornsteins (1980), maar wel:

Lieve vriend,

Al een hele tijd heb ik de moed niet meer het lijden voor iemand door woorden of daden te verzachten. Vergeef me dat zonder het te begrijpen. Ida en haar man zijn gestorven na een voedselvergiftiging. Ruffus heeft maar enkele uren geleden. Voor Idaatje is de dood niet zo haastig geweest. Meer dan zestien uren heeft hij haar laten liggen, bij volle bewustzijn en in de pijnlijkste krampen. Ze heeft daar gebruik van gemaakt om haar laatste wensen en schikkingen op te schrijven. Het zou haar tot de allergrootste opluchting en troost strekken als jij haar kleine Matthias zou adopteren. Voor de practische regelingen is het onvermijdelijk dat je naar ginder reist. Ze wil daar trouwens ook begraven worden. Kom naar me toe zodat ik je behulpzaam kan zijn. Hier liggen al de papieren die je mee moet nemen. Veel sterkte wenst je

M. Kornstein

In alle drie de boeken die als auteurskoppel Paul Rollman en Herbert Leupen op het omslag hebben staan – Mag ik effe ademhalen (1970), Paul Rollman blijft ademhalen (1971) en Niks voor noppes (1971) – wordt in het colofon vermeld (met wat kleine variaties in de formulering):

Zo lang geen wettelijke leesgeldregeling van kracht is, mag dit boek zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van uitgever en auteurs, niet worden uitgeleend door personen en instellingen die van het uitlenen een beroep of bedrijf maken.

In het voorwerk van zijn ‘collageroman’ Onderlangs (2007) vermeldt Paul Bogaers:

Alle in dit boek voorkomende personen zijn ontleend aan de fantasie van de schrijver. Elke gelijkenis met bestaande personen berust op toeval. Maar wat is toeval? Volgens de filosofie: een plaatselijk en gelijktijdig kruisen van twee geheel van elkaar onafhankelijke reeksen van oorzaken op een wijze, dat een verrassende gebeurtenis hierdoor tot stand komt, die de indruk wekt van een betekenisvolle of speelse doelmatigheid. Ongetwijfeld is hiervan veel waar. Er geschieden vreemde dingen in de wereld! Maar er geschiedt dan ook zo onmenselijk veel. Is het dan werkelijk zo onbegrijpelijk, dat in de heksenketel der mogelijkheden zo nu en dan ook combinaties worden gebrouwen, welke ons voorkomen als listen en lagen, als beschikkingen, strafgerichten, guitenstreken of gunstbetuigingen?

Van dezelfde orde, maar toch volkomen anders, is de mededeling voorin Adriaan en Olivier (1939), de terecht beroemde schelmenroman van Leonhard Huizinga:

Alle personen in dit boek berusten uitsluitend op fantasie. Mocht u mij echter ooit tegenkomen in gezelschap van een jongeman die mijn innemend uiterlijk paart aan een tweetal geweldige flaporen en een paar overmatig grote voeten, dan is dat Adriaan.

Olivier.

In datzelfde boek – ‘De ware geschiedenis van een straatarme maar beschaafde tweeling van redelijk goede familie’ – bewijst Huizinga dat het zelfs mogelijk is om met de opdracht te klooien:

Daar mijn respect voor “Nicht Heleentje” mij verbiedt deze bladzijden van lichtzinnige dwaasheid aan haar op te dragen, hoewel juist zij op grond van mijn affectie en dankbaarheid daarvoor in de allereerste plaats in aanmerking zou komen, doe ik dit niet. Waarvan akte.

En dan moeten de eigenlijke boeken nog beginnen.

Karel ten Haaf