Doe-het-zelven

Dat jonge schrijvers vaak hun weg nog moeten vinden en nihilistische uitlatingen doen spreekt voor zich, maar dat wil niet zeggen dat oudere schrijvers ooit de weg vinden of nooit kwijt kunnen raken. Daarom moet ik na de voorhoede van de jonge Nederlandse schrijvers te hebben onderhouden me voor de goede orde wederom verlagen en een oudere, gearriveerde schrijver aanspreken op zijn literatuuropvatting. Dat is ook wel zo eerlijk na de uithaal van Abdelkader Benali; het zijn niet altijd de jongeren die het hebben gedaan. P.F. Thomése, ‘Vrije Schrijver’ aan de Vrije Universiteit, sprak een rede uit die deze week werd afgedrukt in Vrij Nederland. Zoals we allemaal weten is vrijheid tegenwoordig een equivalent voor losgeslagenheid, maar als je als schrijver op een universiteit verschijnt, is het misschien gepast maar ook wat bedenkelijk dat je de vrijheid neemt om in de stijl van een verwarde literatuurwetenschapper te vervallen.

Thomése steekt van wal over wat hij de ‘kunst van het lezen’ noemt en hij parafraseert misschien onbewust George W. Bush door te zeggen: ‘Je moet je niet afvragen: wat geven die boeken mij? Maar: wat heb ik die boeken te bieden? Wat heb ik voorhanden, wat stop ik erin?’ En verderop: ‘Hoe meer je erin stopt, hoe meer je ervoor terugkrijgt.’ Dat komt me, hoewel van de klantgerichtheid wordt afgeweken, toch ook weer klantgericht en bovendien te praktisch voor, alsof een boek lezen hetzelfde is als de benzinetank volgooien, maar als dienstbaar lezer heb ik zijn oproep ter harte genomen – ook lezingen van schrijvers kunnen we tot de literatuur rekenen. Hoeveel hart en ziel ik echter in de rede van Thomése stop, hoeveel ik er ook in huishoud, er komt nog steeds bijzonder weinig uit, sterker nog, er komt steeds minder uit bij passages die in een zelfhulpboek met quasi mystieke inslag niet zouden hebben misstaan: ‘Lezen is ergens heengaan waar je anders niet kon zijn. Waarheen, dat is de vraag. Dat is de verkeerde vraag. We hebben hier te maken met de paradox van de onmogelijke aankomst. Al die bruggen die ik bouwde, brachten mij alleen maar verder van huis. Ik ging ergens heen, maar kwam nergens aan. Ik bevind mij in een wereld die voor het beste deel uit ginds en ginder bestaat. De enige weg die ik heb gevonden, ligt achter me.’ Iets concreter: ‘Literatuur die die naam waard is, vraagt je inbreng.’ Wat een onzin, waarom mag een lezer zich niet laten vervoeren? Vervolgens: ‘En tijdens het lezen ben je het zelf die zich steeds naast de tekst probeert te plaatsen: in de hoop dat twee overzijden die elkaar leken te vermijden, buren kunnen worden, dankzij de nieuwe brug die gevonden wordt.’ Buren worden? Wil P.F. Thomése de Haarlemse politiek in?

Het noemen van Baudelaire verandert ook niets aan het feit dat we met deze rede in het luchtledige hangen. Soit, zoals gezegd, laten we Thoméses woorden serieus nemen, de mouwen opstropen en in de zin ‘lezen is ergens heengaan waar je anders niet kon zijn’ het woord ‘lezen’ vervangen door ‘kajakken’ of ‘skydiven’, dan knapt de tekst daar inderdaad al behoorlijk van op. Literatuur ís een doe-het-zelfzaak en ik houd van collages, maar of een rede letterlijk als bouwpakket moeten worden aangeboden is me wat te gemakkelijk gedacht. Maar ja, het is een klassieke misvatting van een bepaald soort estheten om vaagheid met diepzinnigheid te verwarren. Stel nu dat Thomése had geopperd dat lezen tijdelijk emigreren is naar een niemandsland, dan hadden zijn woorden kunnen blijven staan waar ze stonden. En zelfs als hij concreter was geweest door te zeggen: ‘Luister, boeken lezen is een hele klus, daarom ben ik maar gaan schrijven, daar hoef je véél minder tijd in te stoppen.’

Johannes van der Sluis