Beste Tzum-redactie,

Een paar weken geleden kreeg ik een recensie-exemplaar van De eerste letter van Lieke Marsman. Toen ik voor Tzum over poëzie begon te schrijven, nam ik me voor om geen afbrekende kritieken te schrijven. Ik had (en heb) geen zin om mijn tijd te besteden aan werk dat ik niet goed vind. Daarbij komt dat mijn leeshouding niet erg polemisch is. Ik wil me vooral kunnen openstellen voor een tekst. Verder hou ik niet van al te stellige uitspraken: altijd moet er ruimte blijven voor twijfel. De bundel van Marsman heb ik aangevraagd, omdat ik haar debuut met veel plezier heb gelezen. De enigszins ontregelende praattoon ervan beviel me, net als de speelse omgang met de werkelijkheid. Ik hou van dichters met een beetje wiebelende geest. Tijdens het lezen moest ik af en toe denken aan Fritzi Harmsen van Beek. En dat is een groot compliment.

De eerste letter heeft me echter teleurgesteld. Ik heb de bundel minstens drie keer gelezen en telkens opnieuw hoopte ik iets te ontdekken wat ik eerder over het hoofd had gezien. Maar er kwam niks. Ik bleef de bundel ervaren als een grijze taalzee, waarin de evolutie maar niet op gang wilde komen. Slechts een paar gedichten kwamen tot leven. En ik stuitte op merkwaardige metaforen die, als ik me het beeld probeerde voor te stellen, nogal op mijn lachspieren werkten. Zo vergelijkt Marsman ergens haar gedachten met lastige puppy’s ‘die ik uitlaat in mijn gesprekken met jou/ waarin ze niet meer dan kleine plasjes doen/ om hun territorium af te bakenen’. Dit is nog wel aardig, maar dan gaat het verder: ‘daarna/ keren ze met een lege blaas terug/ mijn hoofd in, waar ze zich/ met hun zachte vachtjes gezellig/ tegen mijn wang aan schurken.’ Als ik het goed begrijp zitten de hondjes dus in haar mond. Het lijkt me een heel gedoe.

De_eerste_letter_marsmanDe bundel heeft een mooi motto, afkomstig uit Het dagboek van Malte Laurids Brigge van Rilke. ‘De angst, dat een klein wollen draadje, dat uit de zoom van de deken steekt, hard zal zijn, hard en scherp als een naald’. Het citaat is veel langer, maar wat al in de eerste regel opvalt, is hoe concreet het beeld is. Je kunt je deze angst voorstellen. Even verderop staat: ‘de angst dat dit broodkruimeltje, dat nu van mijn bed valt, in duizend splinters op de grond uiteen zal spatten’. Dit is toch prachtig? Enkele bladzijden verder stelt Marsman daar echter tegenover: ‘Als het woord angst met de eerste letter van het alfabet begon, in iedere taal/ Als ik wakker dacht dat ik uit het niets wakker zou worden/ Als ik keer op keer zag dat er iets bewoog in mijn ooghoek, maar het was/ altijd een bestaande boom.’ Het is natuurlijk niet eerlijk om een beginnende dichteres met Rilke te vergelijken, maar met zo’n motto vraag je erom. Het verschil is te groot. Marsman blijft hangen in abstracties, komt soms met ronduit lelijke formuleringen (‘bestaande boom’ of elders in het gedicht: ‘Als ik mezelf ervan beschuldig paradoxaal te zijn, zou ik mezelf/ logischerwijs tegelijkertijd moeten vergeven’). Marsman redeneert, terwijl je bij Rilke de angst beet kunt pakken, je er zelfs aan kunt bezeren.

Overigens lijkt de dichteres zich tot Rilke te willen verhouden als de jongeling tot de grijsaard uit het beroemde gedicht van naamgenoot Hendrik. Het slot van haar gedicht bevat zelfs een echo van de laatste strofe van De grijsaard en de jongeling (‘de jongen kijkt door de geopende ramen/ waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden/ stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees’):

‘Hier,
sta op, open een raam
met een hand die je voelt, in het zicht
van iemand die je wil voelen, in de weerspiegeling
van het ongeopende raam’

Al in eerdere recensies heb ik de neiging van veel moderne dichters geconstateerd om korte prozateksten als poëzie te presenteren. Lieke Marsman doet dat in extreme mate. Het is vaak volkomen onduidelijk waarom sommige teksten de vorm van een gedicht moesten krijgen. Ritme en klank spelen nauwelijks een rol, de opzet is vaak die van een betoog en de enjambementen zijn willekeurig. Een fragment uit ‘Liefde in tijden van eenzaamheid’:

                         als je nu moeilijk gaat doen

dan zal ik hoe dan ook acht redenen hebben die je standpunt
weerleggen en ik ga ze opnoemen 1) ik kan er niet tegen
dat je me in het moment wilt laten leven en wil dat gegeven het liefst
voor me uitduwen terwijl ik jou er achteraan sleur

Let ook op dat lelijke ‘en wil dat gegeven het liefst’ in de voorlaatste regel. Eerder in het gedicht komt trouwens een contaminatie voor (‘een gevoel dat groter in je groeit’). Heeft Marsman die over het hoofd gezien of wilde ze de alliteratie niet kwijt? Probeerde ze misschien kindertaal te imiteren? Er staan overigens meer stijlfouten in de gedichten. (‘ik dacht dat iemand ontmantelen betekende/ dat je hun jas aanneemt’ Hun jas? Zijn jas zou ik denken.) Tenslotte zijn niet alle beelden even zuiver geformuleerd. Zo heeft de dichter het ergens over ‘mijn tenen te voelen/ die hoeven zijn op dat moment’. Dat een voet op een hoef lijkt, vooruit, maar tenen? Dan krijg je toch al gauw vijf hoeven op een rijtje. Op een andere plaats staat: ‘een stem spreekt tegen me en ik moet bepalen/ of het een engel is/ maar hoe kan ik tot zoiets in staat zijn’. Behalve dat ik de laatste regel weer erg lelijk en omslachtig vind: stemmen spreken niet en ze zijn zeker geen engelen. Natuurlijk, er bestaat dichterlijke vrijheid, en je zou kunnen zeggen dat we hier te maken hebben met een metonymia of een personificatie, maar erg fraai is het niet. De taal is in deze bundel niet precies genoeg, soms zelfs wollig, en dat is een ernstig verwijt, zeker als het om poëzie gaat. Rilke leerde om beeldender, ‘aardser’ te schrijven toen hij de secretaris van Rodin werd. Hij maakte de zogenaamde Dinggedichte (met als bekendste voorbeeld Der Panther). Volgens Rodin moest de gelauwerde dichter eerst maar eens goed leren kijken. Misschien geldt hetzelfde voor Lieke Marsman.

Nou redactie, is deze brief uiteindelijk toch nog een soort recensie geworden. Misschien moet je hem maar in deze vorm publiceren. Al is het maar om de lezers de gelegenheid te geven om te reageren, want nog altijd wil ik overtuigd worden van mijn ongelijk. Laat maar zien welke blinde vlek ik heb. Ja, de bundel gaat over (het overwinnen van) angst, over de liefde misschien. Maar waarom is dat thema niet op een beeldender manier verwoord? Wat moet ik met taal als: ‘Jezelf aan iemand geven heeft tot gevolg/ dat jij diegene wil zijn: degene/ die jou krijgt. Eenzaamheid is geen gevoel,// maar een serie handelingen’?

Eerlijk gezegd heb ik me afgevraagd of ik de titel van de bundel niet letterlijk moet opvatten: De eerste letter had eigenlijk haar debuut moeten zijn. De tweede bundel bevat teksten van vroeger datum dan de eerste. Dat zou in ieder geval verklaren dat deze poëzie zo weinig voldragen is. Na haar prijswinnende debuut moest er blijkbaar snel iets nieuws komen. Goed, dat hebben we dan gehad. En nu maar hopen dat de dichteres de tijd en de rust krijgt om met meer evenwichtig werk te komen. Want dat ze talent heeft, laat ze in de laatste afdeling van De eerste letter uiteindelijk toch nog zien:

Ik had je laatstgeboren koter willen zijn,
het wazige begin van een langdradige
gedachte. De kleine wattenvogel die zich

terugtrekt, zich bedenkt en stralend terugkomt,
onbevangen. Want als je even op me wil gaan liggen,
ben ik de onderkant van je verlangen.

Hartelijke groet,

Henry Sepers

Lieke Marsman – De eerste letter. Van Oorschot, Amsterdam. 58 blz. € 14,50.