Multatuli’s Tine heeft veel meer geleden

Honderd jaar na zijn dood is de discussie over de persoonlijkheid van Eduard Douwers Dekker en over de betekenis van het werk dat hij als Multatuli schreef nog altijd niet verstomd. Was hij een miskend genie of een ziekelijke aansteller? De grootste Nederlandse schrijver aller tijden of een mislukt politicus die geleend geld verbraste in casino’s en bordelen? Voor Tine, zijn vrouw, was er geen twijfel mogelijk: hij was een genie. Over Tine schreef Nelleke Noordervliet een fictieve autobiografie.

Over Multatuli, met wie zij op 10 april 1846 trouwde, zei Everdine baronesse van Wijnbergen, Tine: ‘Hij is een groot en geniaal schrijver. Men zal hem lezen en waarderen. Zijn werk zal een zelfstandige waarde vertegenwoordigen.’ En Nelleke Noordervliet, die Tine deze woorden in de mond legt, voegt eraan toe dat de persoon van Douwes Dekker en zijn werk niet gelijk gesteld mogen worden. Hij is Max Havelaar en hij is het niet.

Tine, door Multatuli in de steek gelaten, noemt hem ‘een goed en beminnelijk mens van wie ik zielsveel houd. En ze pleit voor een rechtvaardig oordeel, ‘zonder vooroordeel’.

nelleke noordervliet tineIn Tine of De dalen waar het leven woont schreef Nelleke Noordervliet (1945) Tine’s fictieve autobiografie — een even ambitieuze als lastige opgave, dunkt me. Noordervliet is echter voortreffelijk geslaagd in de opdracht die ze zichzelf heeft gesteld: zowel de moed om Tine’s leven als onderwerp van een roman te kiezen als de ingetogen en overtuigende uitwerking ervan dwingen respect af.

Daarbij is het een zegen voor alle literatuur die al over en rondom Multatuli is geschreven dat Noordervliet zich aan de feiten houdt en niet met nieuwe interpretaties komt, bijvoorbeeld over de gebeurtenissen te Lebak. Het resultaat is de scherpe portrettering van het leven van een vrouw in de tweede helft van de negentiende eeuw, iemand die heen en weer wordt geslingerd tussen trouw aan haar echtgenoot en de noodzaak zelfstandig te zijn, iemand die vermalen is door omstandigheden waarop ze maar een kleine invloed heeft. ‘Heet zijn of koud, maar niet lauw, niet lauw…’

Afhankelijk
Nelleke Noordervliet laat Tine haar autobiografie beginnen op 1 januari 1874. Multatuli verblijft dan met zijn vriendin Mimi Schepel (die later zijn tweede echtgenote zal worden) in Duitsland, Tine heeft met haar kinderen Edu en Nonnie de wijk genomen naar Venetië. Financieel en emotioneel is ze afhankelijk van Multatuli, die geld en brieven stuurt. Ze verlangt ernaar terug te gaan naar Nederlands-Indië, ze is ziek. Familie en vrienden dringen er op aan dat ze zich van Multatuli laat scheiden, maar Tine is nog niet zover. Ze realiseert zich te zeer dat er niet alleen een leven ‘na Lebak’ is geweest, maar ook een leven ‘voor Lebak’ — en toen waren Dekker en zij heel gelukkig.

De bladen die Tine in Venetië volschrijft, reflecterend op de omstandigheden zoals ze zich dan voordoen en onderwijl herinneringen ophalend, zijn niet een aanklacht tegen Multatuli maar veeleer een zelfonderzoek.

Ik steunde hem voor zover het in mijn vermogen lag. (…) Ik keek hem naar de ogen. Daar heb ik een fout gemaakt. Ik had hem moeten prijzen, natuurlijk, zijn werk was ook prijzenswaardig, maar ik had hem ook moeten voorbereiden op de mensen, die ik beter kende dan hij met hun gebreken en vooroordelen. Maar ik durfde en wilde de droom niet verstoren; ik leerde erin geloven. Daar ligt de kiem voor de val.. Heet zijn of koud, maar niet lauw, niet lauw…

Hoogtepunten
Dankzij dat zelfonderzoek verhaalt Tine niet alleen — en opnieuw — van Dekkers loopbaan als ambtenaar en schrijver, ze typeert ook het huwelijk dat ze met hem had: kinderlijk uitbundig aan de ene kant, haar terughoudendheid aan de andere kant, vooral seksueel. De passages waarin Tine zich er rekenschap van geeft dat ze als vrouw wellicht niet beantwoordde aan Multatuli’s verwachtingen zijn hoogtepunten in het boek. Dat ze in Soerabaja in 1857 nog verliefd is geweest op de Duitse arts Carl Bensen herinnert ze zich met wroeging: ‘Als ik ooit ten opzichte van Dekker in trouw te kort ben geschoten, was het toen in Soerabaja.’

De laatste entree die Tine in haar aantekeningen maakt is gedateerd ‘september 1874’. Ze vermeldt dat ze Dekker dan toch om een scheiding heeft gevraagd, ‘niet als erkenning van een mislukking, maar als bekroning van een liefde’. Daar eindigt de autobiografie: Tine overleed op 13 september 1874 aan een darmaandoening. Nelleke Noordervliet komt de eer toe haar laatste maanden prachtig te hebben geboekstaafd. Als het zo niet geweest is, had het zo kunnen zijn.

Anton Brand

Nelleke Noordervliet – Tine of De dalen waar het leven woont. Meulenhoff, Amsterdam. 190 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 12 juni 1987.