Met zachte hand

Net als de heren Ouariachi en Benali heb ik me weleens, op licht ironische wijze weliswaar, verlaagd door uitlatingen te doen over de schrijfkwaliteiten van jonge Nederlandse schrijfsters. Terugkijkend op die opmerkingen hadden ze iets weg van het eenvoudige, maar doeltreffende, om niet te zeggen vernietigende rijmpje op het schoolplein dat door bepaalde meisjes werd gescandeerd: ‘Meisjes plagen, zoentjes vragen.’ De waarheid is een eenvoudige; een man begeeft zich op het schrijftoneel om een verpletterende indruk te maken op zichzelf, partners, vrienden, familie en collega’s. Dat de schrijfsels bij sympathieke heren van alle leeftijden in de smaak vallen, is mooi meegenomen, als vrouwen er niet van gecharmeerd zijn, dan kun je als schrijver wel inpakken, alleen al omdat vrouwen volgens mij het meest zijn vertegenwoordigd onder lezers. Toch blijft het filosofisch gezien een interessante kwestie: de vrouw en kunst, waarbij de vraag luidt: hoe verhoudt de vrouw – niet specifiek de Nederlandse vrouw – zich tot het vermogen om kunst te creëren, en heeft dat een sociologische, psychologische en/of biologische oorsprong?

Het ligt voor de hand om te zeggen dat een vrouw doordat ze in theorie het talent heeft gekregen om kinderen te creëren misschien minder snel de noodzaak inziet van een surrogaat – de natuur is de leermeester van de kunst, want als kunst iets is, dan wel natuurlijk, al is het alleen maar omdat het product levend moet zijn en op eigen benen moet kunnen staan. Mannelijke kunstenaars zouden kunnen leren van de ontvankelijkheid van de vrouw. Omgekeerd zouden vrouwelijke kunstenaars kunnen leren van het ejaculatievermogen van de man – de verfkwast, de gitaar, de pen en de (foto)camera zijn zoals bekend artificiële fallussen. Vermoedelijk bestaan er vrouwelijke en mannelijke culturen. Zo komt de noordelijke, calvinistische cultuur me mannelijk-prozaïsch voor (zwijgend aardappels eten) en de zuidelijke vrouwelijk-poëtisch. Aangezien de dominante factor bepalend is, zijn de noordelijke vrouwen in het algemeen wat mannelijker en de zuidelijke mannen vrouwelijker.

Goed, ik ben afgedwaald, The Embassy of Cambodia van Zadie Smith, een kleine novelle die vorig jaar werd gepubliceerd in The New Yorker (in de oorspronkelijke versie te lezen), is fantastisch, dus als men er rotsvast van overtuigd is dat de schrijfkwaliteiten van jonge Nederlandse schrijfsters te wensen overlaten, dan is er een uitwijkmogelijkheid. Ik zou Zadie Smith jong willen noemen, ze is nog geen veertig. Onlangs verscheen het verhaal in een prettig leesbare maar een soms vermoedelijk vrije vertaling van Peter Abelsen bij Prometheus – misschien wijkt het boekje af van de New Yorker-versie en ik heb het Brits en de vertaling niet uitgebreid met elkaar vergeleken, maar als de tekst hetzelfde is, dan zeg ik: waar één vrije vertaling is, daar zijn er meer. Jammer dat het boekje wordt ontsierd door een ietwat protserige flaptekst, maar protserigheid is voor veel grote uitgeverijen een deugd.

In het liedje ‘Albion’ refereert Pete Doherty aan de antieke benaming van Engeland: ‘Down in Albion, they’re black and blue, but we don’t talk about that. Are you from ’round here? How do you do? I’d like to talk about that.’ Aan die songtekst moest ik denken toen ik in De ambassade van Cambodja de stem hoorde van een oudere dame uit Kilburn, Londen, die vanaf haar balkon de buurt beschrijft:

Toen de Ambassade van Cambodja opeens in ons midden was verschenen, een paar jaar geleden, zeiden sommigen onder ons: “Tja, als we dichters waren, hadden we misschien een soort ode aan deze onverwachte verschijning van een ambassade kunnen wijden.” (Want over het algemeen bevinden ambassades zich in het centrum van Londen, niet in buitenwijken als de onze.) Maar wij zijn geen poëtisch ingestelde mensen. Wij komen uit Willesden. Onze mentaliteit neigt meer naar het prozaïsche. Zo betwijfel ik of er onder ons ook maar één man of vrouw was bij wie de eerste aanblik van de Ambassade van Cambodja niet meteen het woord “genocide” opriep.

Deze tekst staat onder het kopje ‘0-3’, Het verhaal wordt in 21 punten verteld, 0-5, 0-6, et cetera, als in een game van een badmintonmatch. Zadie Smith zoomt in op Fatou, een Ivoriaanse huishoudster die werkzaam is als onbetaalde nanny in een gezin, de Derawels, ten tijde van de Olympische Spelen van 2012. Voordat ze naar een wellnesscentrum gaat om te zwemmen met een pasje van de familie – zonder dat ze er toestemming voor heeft gekregen – zit ze even bij de bushalte om naar het partijtje badminton achter de muur bij de Cambodjaanse ambassade te kijken.

In Nederland worden we al geruime tijd door prozaïsche en perverse politici en publicisten geteisterd met de theorie dat er een ‘multicultureel drama’ bestaat, maar Zadie Smith toont in De ambassade van Cambodja met schijnbare eenvoud en zonder het prozaïsche uit het oog te verliezen – ze kent de valkuilen van het exotisme – dat er in plaats van een clash van culturen slechts sprake is van klassenstrijd met religie als opium voor de vernederden, christelijker beschouwd de ‘nederigen van hart’:

Nog twintig baantjes. Fatou dacht terug aan de laatste keer dat ze had gehuild. In Rome was dat geweest, maar niet om de verongelukte jongen op de fiets. Ze maakte in die tijd toiletten schoon in een katholieke meisjesschool. Ze had Jezus toen nog niet leren kennen, dus het zei haar niets dat ze in een katholieke school werkte – voor haar telde alleen het feit dat ze er de toiletten moest schoonmaken.

Ook laat Zadie Smith in dezelfde schijnbare eenvoud het verlangen zien naar gelijk- en menswaardigheid en het onbegrip en onwetendheid die tussen de verschillende bevolkingsgroepen heersen. Nooit zal ik het kafkaëske beeld vergeten van het badmintonpartijtje achter de muur van de Cambodjaanse ambassade. We zien samen met Fatou bij de bushalte de badmintonshuttle, we horen het geluid van de slagen, maar de geschiedenis van het lijden dat achter een nationaliteit schuilgaat – in dit geval de Cambodjaanse – blijft buiten beeld voor de toeschouwer die geen deel uitmaakt van het volk zelf; medelijden is er slechts voor eigen kring. In dit verhaal worden echter tipjes van de diverse nationale sluiers opgelicht, geheel volgens de tiende schrijftip die Zadie Smith in The Guardian gaf.

Zadie Smith

Eveneens worden er tikken uitgedeeld aan wat in dit verhaal Big Man Policy (vertaald als ‘Machtige Mannen Beleid’) wordt genoemd. Machtige Mannen Beleid: het universele drama in de geschiedenis van de mensheid. Geen harde tikken zijn het, eerder klapjes zoals het badminton beschrijft: ‘pock, smash, pock, smash’. Intuïtief zou ik zeggen dat Smith de juiste uitgangspositie heeft gekozen. De harde strijd voor een menswaardig bestaan – met zachte hand gespeeld. Tederheid is het doel, want zo eenvoudig is een mensenleven nu eenmaal.

Er is meer te ontdekken in dit korte, maar geenszins vederlichte verhaal. Het is beter om het gewoon zelf te (her)lezen. 21 punten, dít is schrijven. Ten slotte een misschien te prozaïsch en persoonlijk detail: ik ben Zadie Smith ook dankbaar voor het feit dat ze op subtiele wijze waarschuwt voor de Speedo. Jarenlang heb ik tijdens het zwemmen een Speedo gedragen. Daar gaat deze zomer verandering in komen, want een man is niet alleen maar geest, hij is ook lichaam. Hats off voor Zadie Smith!

Johannes van der Sluis

Zadie Smith – De ambassade van Cambodja. Vertaald uit het Engels door Peter Abelsen, Prometheus, Amsterdam, 64 blz. € 12,50