Europa’s geesten en demonen

‘Dat gaat ons begrip te boven, Fräulein,’ doceerde dr. Astel in het besef van zijn eigen belangrijkheid en met de zelfverzekerde uitstraling van de echte deskundige. ‘Wij kunnen slechts de uiterlijke schijn van de dingen waarnemen, alleen de zichtbare buitenkant en ook dat nog maar fragmentarisch, verbrokkeld, onvolledig. Maar de inwendige structuur, de de draad die alles bijeenhoudt, dat onttrekt zich allemaal aan onze waarneming. Wat volgt daaruit? Dat de waarnemingen die wij “toeval” noemen zeker ook in te passen zijn in de keten van oorzaak en gevolg en dat zij beslist onvermijdelijk zijn. Dikwijls zien we bijvoorbeeld dat gebeurtenis A persoon C overkomt en gebeurtenis B persoon D. Kunnen we hun ordening omgooien: A bij D en B bij C? Beslist niet! Er zit een vast systeem in en een ijzeren noodzakelijkheid. Zoals een bepaald scheikundig element maar een verbinding aangaat met één bepaald ander element. Maar ook in het feit dat twee elementen elkaar ontmoeten in de wereld en zich verenigen, ook daarin ligt geen enkele toevalligheid verscholen – behalve dan voor ons met onze gebrekkige waarneming, maar niet wat betreft het gebeuren zelf.’

vogel huwelijkslevenDit citaat uit de gruwelijke roman Huwelijksleven van David Vogel (1891-1944), dat opnieuw – en voorbeeldig – is uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep, vat samen wat in de kunst- en literatuurgeschiedenis modernisme wordt genoemd; de kern is er nog, maar hij is versplinterd en gefragmentariseerd en daardoor niet meer als zodanig herkenbaar. In mijn stuk over Italo Svevo bracht ik dit in verband met de Eerste Wereldoorlog, waarbij ik ook opmerkte dat Hermann Broch ten onrechte achter de grote modernisten aan is komen strompelen, maar er was nog één ongenoemde uit de modernistische ‘achterhoede’ en dat is deze David Vogel. Hij werd 70 jaar geleden in Auschwitz vermoord. Zijn onbekendheid komt wellicht niet in de laatste plaats door het feit dat hij in het Hebreeuws schreef. Net als Joseph Roth, die inmiddels genoegzaam bekend is door veel aandacht rond zijn vijfenzeventigste sterfdag (1 juni Oostende, allemaal komen), kwam hij uit de uitlopers van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, Galicië, het huidige Oekraïne, maar in zijn heldere nawoord legt vertaler Kees Meiling uit dat Vogel in de Europese traditie geplaatst kan worden naast de genoemde schrijvers – bedenk dat Svevo’s Triëst ook tot het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk behoorde – en dan vooral ook Robert Musil. Ik ben helaas nog steeds niet toegekomen aan De man zonder eigenschappen, maar Huwelijksleven verscheen in hetzelfde jaar en beide romans spelen zich af in de periode rond de Eerste Wereldoorlog, Huwelijksleven speelt zich erna af. De oorlogsinvaliden – net als in Joseph Roths romans – bepalen het straatbeeld, maar de hoofdpersoon, Gurdweill, is een echte man zonder eigenschappen.

Wijlen literair criticus Michaël Zeeman was hartstochtelijk pleitbezorger van het oeuvre van David Vogel. Jammergenoeg is er nooit het verzameld werk verschenen dat Uitgeverij Meulenhoff tot relatief kort geleden op stapel had staan. Ik las Huwelijksleven in 2007 in de thema-boekenreeks van de Volkskrant over grote steden die waarschijnlijk mede door Zeeman was samengesteld. Van Zeeman is de uitspraak dat David Vogel ‘voldoende aan Alfred Döblin, Arthur Schnitzler en Franz Kafka verwant is om herkenbaar te zijn en tegelijk oorspronkelijk genoeg om op zichzelf te staan.’ Niets van gelogen, met Vogel duiken we rechtstreeks in het oude Midden-Europa van koffiehuizen, trams, hospita’s, obers, fräuleins, conciërges, intellectuelen, hoteldirecteurs, filosofen, baronessen, een wereld die in woord en beeld gebracht door de kunstenaars en schrijvers die de stad rijk waren en die vaak vanwege hun beroemdheid met hun achternaam volstaan: Wittgenstein, Freud, Loos, Schnitzler, Schiele, Kokoschka en Klimt, Schönberg, Berg en Mahler en Kraus. Dat Midden-Europa nog steeds fascineert bewijst een film van Wes Anderson, Grand Budapest Hotel, dat de verloren gegane Midden-Europese cultuur als uitgangspunt verbeeldt. Wes Anderson, een van de meer interessantere regisseurs van dit moment, over Stefan Zweig:

Naast alle luister van Midden-Europa zijn we ook bekend met de ontluistering dat dat het heeft voortgebracht. Dat het prachtige en het monstelijke dicht bij elkaar gelegen kan nog het beste worden geïllustreerd door het detail dat Ludwig Wittgenstein naar dezelfde school is gegaan als Adolf Hitler. Het Derde Rijk wordt geprefigureerd in Huwelijksleven, de cultus van de puurheid komt expliciet aan de orde:

Het was een klein, derderangs café en er waren maar weinig klanten op dat tijdstip. Een korte, gedrongen kelner schrok bij hun binnenkomst op uit zijn nietsdoen en wees met een breed en zwierig gebaar naar een hoek alsof hij al eerder van hun komst op de hoogte was gesteld en voor hen had gereserveerd. In de ruimte ernaast speelde iemand improvisaties op de piano. Gurdweill bestelde koffie en sigaretten voor hen beiden terwijl hij een vluchtige blik liet gaan over het bord op de muur tegenover hem: Vergadering van het Genootschap van Arische Natuurminnaars, Afdeling Neubau, enz… In zijn verbeelding dook het beeld op van uit hun krachten gegroeide Arische leraren in groene vesten en korte, smerige leren broeken, met blote, knokige en bruinverbrande knieën en kleurloze, stompzinnige gezichten waaruit lange, kromme pijpen hingen, kortom: ‘natuurminnaars’.

Maar de nadruk ligt niet op de politiek, het verhaal is in feite een omgekeerde en perversere versie van Sixty Shades of Grey, waarbij de man de vernederingen over zich heen laat gaan. Het gaat om ene Rudolf Gurdweill, een beginnend schrijver, die zich als een Professor Unrat laat domineren door een barones met wie hij op een onbewaakt ogenblik trouwt. In een eerder essay heb ik aangetoond door middel van anekdotisch bewijs dat de Spaanse Don Juan bestaat, maar een exentrieke, Oostenrijkse barones, die een anachronisme lijkt, bestaat ook nog steeds. Van een vriendin, die voor een bepaalde tijd in Wenen heeft gewoond, hoorde ik dat ze afspraakjes heeft gehad met een barones, ik weet haar nationaliteit niet. Haar excentriciteit school erin dat ze vuilniszakken niet naar buiten zette door even naar beneden te lopen, maar ze gewoon uit het raam te kieperen. De decadente aristocratie mag dan wel geen personeel meer tot haar beschikking hebben, maar zij zorgt ervoor dat het volk onbezoldigd haar rotzooi op kan ruimen. In die zin zijn er ook aristocraten onder het volk te vinden.

Terug naar Huwelijksleven. Stoner, een roman over een universiteitsdocent die onder de plak van zijn vrouw zat, is populair geworden, maar die Stoner komt er in vergelijking met Gurdweill nog goed vanaf. Wie niet een beetje zelfdestructie heeft meegemaakt heeft niet geleefd, maar Huwelijksleven toont aan dat er wellicht iets erotisch maar uiteindelijk weinig sexy is aan de totale zelfdestructie. De barones richt Gurdweill volledig ten gronde, maar het dubbelzinnige is dat hij het zelf laat gebeuren, wat herinnert aan de (Joodse) zelfhaat van de Weense filosoof Otto Weininger. In dat opzicht valt de roman te lezen als een allegorie op het Derde Rijk. Met een voorspellende waarde aangezien het al in 1930 is geschreven. Gurdweill graaft zijn eigen graf terwijl hij maar één ding hoeft te doen om zijn leven te redden: de hand te reiken van een meisje genaamd Lotte dat ziekelijk verliefd op hem is en met haar naar Italië wil gaan, maar hij blijft in Wenen ronddolen onder de knoet van de barones, belachelijk gemaakt door haar escapades met diverse heren. Uiteraard komt bij Gurdweill de volledige staalkaart aan freudiaanse dromen, nervositeiten, perversiteiten en al dan niet psychische ziektes voorbij, maar Sigmund Freud is een afwezige God. Opmerkelijk dat net als in Der Zauberberg (1924) en ook ook het werk van Bruno Schulz het sanatorium zo’n belangrijke rol speelt, alsof deze schrijvers aanvoelden dat Europa ziek was. Ook Vogel schreef een novelle getiteld In het sanatorium (1927).

Excuseer voor de vele namen in dit stuk, maar David Vogel bespreken is hem, ondanks dat hij in het Hebreeuws schreef, in een Europese traditie plaatsen, waarin hij ook nog eens een unieke plaats inneemt, want Huwelijksleven lezen is een sensatie die je nooit meer loslaat. Vogel is een van de grootste schrijvers die Europa heeft voortgebracht. In Huwelijkleven toont hij zich bijvoorbeeld een meester in het creëren van een sfeer van doem in de metropool Wenen met zijn koffiehuizen, trams, stegen, en straten, paard en wagens; de stad wordt bijna een personage zelf, bijvoorbeeld in dit fragment waarin een gezelschap terugkeert van het Weense landgoed Cobenzl:

Hier begon de stad maar ze begon vanuit een dorp. Ze overlegde als het ware eerst bij zichzelf en hinkte op twee gedachten: ben ik nog een dorp of word ik stad? Er stonden daar lage, dorpse huizen, en hier en daar verrees daartussen een groot huis van enkele verdiepingen. De stad leek op een muzikant die eerst zijn muziekinstrument uitprobeert, er gebroken en valse tonen uithaalt tot hij de juiste toon te pakken heeft en de muziek kan beginnen.

Het geluk van de lezers van Vogel kan niet op, want vier jaar geleden werd in een archief in Tel Aviv in een schrijversarchief vijftien zeer dichtbeschreven vellen papier gevonden die een volledige, tot dan toe onbekende roman bleken te bevatten, samen met deze heruitgave van Huwelijksleven in het Nederlands verschenen onder Een Weense romance (kunnen we ook dat verzameld werk verwachten t.z.t.?). Een Weense romance verdient een aparte bespreking, dus volgende keer meer.

Johannes van der Sluis

David Vogel – Huwelijksleven. Vertaald uit het Hebreeuws en van een nawoord voorzien door Kees Meiling. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 614 blz. € 15,-